GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (1)

In dit tweede deel van de geschiedenis van de Islam probeer ik dieper in te gaan op de verschillende belangrijke elementen die de Islam hebben gemaakt tot wat hij nu is.

Voorgeschiedenis: de Bedoeïenen.

In de zesde-zevende eeuw na Christus, ten tijde van Mohammed (571-732), leefden in de Arabische woestijn nomadische stammen. Met uitzondering van Jemen in het zuiden, waar een sedentaire bevolking aan landbouw deed en regelmatig het overschot van de bevolking de woestijn indreef.

Die bedoeïenen leefden in stamverband, waarbij een stam hoogstens 3000 mensen omvatte, verdeeld in fracties en families. Het leven op een dergelijk kleine schaal verklaart dat voor de Bedoeïen enkel de bloedverwantschap (echt of fiktief) een betekenis had. Het verband tussen verschillende stammen, de confederatie, was veel losser en verspreid over grote afstanden.
Ze leefden van het kweken van kamelen (zonder die kamelen was een overleven in de woestijn onmogelijk), van roofovervallen* en oorlog (tegen andere stammen): daarom werden ook, als het kan, paarden gefokt. Dadels en melk waren hun belangrijkste voedselbron. Ze trokken van oase naar oase. In het noorden, bij het kontakt met het vruchtbare tweestromenland, gingen ze geregeld ook schapen houden. Dat beperkte al enigszins hun bewegingsvrijheid: ze werden daar semi-nomaden, om dan nog meer noordelijk over te gaan tot het door de bedoeïenen misprezen sedentair bestaan. Misprezen, want voor de bedoeien was de nobelste taak de jacht en de ‘razzia’ of gewapende raid. De bedoeïen voelde zich slechts thuis in de woestijn, waar hij kon overleven dank zij zijn volhardende taaiheid.
Naast zijn bereidheid tot vechten (op leven en dood) koesterde de Bedoeien nog één deugd boven alle: die van de gastvrijheid.
Een ethos dus van moed, gastvrijheid, loyauteit aan de familie en trots op het voorgeslacht.

*” ‘Rooftocht‘, in het Arabisch ghazwa, in het Nederlands razzia. Arabische stammen hadden al eeuwen lang de gewoonte om strooptochten ofwel razzia’s tegen andere stammen te houden. Het gebruikelijke doel daarvan was de tegenstanders van hun kamelen of ander vee te beroven. Het had daarbij de voorkeur een kleine groep van de andere stam te overrompelen door met een enorme overmacht een verrassingsaanval uit te voeren. Onder dat soort omstandigheden was het voor de aangevallenen geen schande te vluchten en bij de meeste razzia’s waren er dus maar weinig mensenlevens te betreuren, hoewel de confrontatie af en toe ernstiger vormen aannam”.
Uit: W.M. Watt: Voorbij Poitiers. Arabische invloeden op middeleeuws Europa. Uitgeverij Bulaaq, Amsterdam, 1992, p. 14.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.