Archive for december, 2006

GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (33)

De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(4)

Tegen het einde van de twaalfde eeuw komt vrij bruusk een einde aan de islamitische beschaving. De reden daarvan is niet zeer duidelijk:

    sommigen menen dat dit het gevolg is van de aanvallen van al-Ghazali op de filosofie en het vrije denken, maar dat lijkt vrij onwaarschijnlijk, want altijd heeft in de islam de reactie tegen de ‘filosofie’ bestaan
    het zou ook de schuld van de barbaren kunnen zijn, die de islam hebben gered, toen die werd bedreigd zowel vanuit het Westen als vanuit Azië, maar hem zo innerlijk zouden hebben uitgehold. Die redders waren in Andaloes de Almoraviden en Almohaden, Berbers uit Noord-Afrika. In het oosten waren het de Turkse Seldsjoeken, nomaden uit de verre Aziatische steppen of vroegere slaven uit de Kaukasus. Maar de Almohaden waren de beschermers van Averroes, en Saladin, de grote sultan van koerdische afkomst, sloeg dan toch geen slecht figuur tegenover de barbaren uit het Westen, die zijn tegenstanders waren tijdens de kruistochten.
    een derde uitleg heeft te maken met de betekenis van de Middellandse Zee: tegen het einde van de elfde eeuw was Europa begonnen aan de herovering van die zee, die zo uit de handen van de islam geraakte. In de achtste en negende eeuw had Europa, beroofd van de vrije doorgang daar, zich op zichzelf teruggeplooid (sic Henri Pirenne), nu vanaf einde elfde eeuw is het de islam, die zich terugplooit en zo in zijn ontwikkeling wordt afgeremd.

Hoe dan ook, na de twaalfde eeuw gaat de islam een sombere periode tegemoet, vanuit het Westen aangevallen door de kruistochten, vanuit het Oosten door de Mongolen. Deze teruggang is echter niet beperkt tot de islam alleen, de hele wereld ondergaat een paar moeilijke eeuwen. In Europa bv. is dat de tragische periode van de honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland.



Religie en de seculiere staat

Onlangs werd in Antwerpen het verbod uitgevaardigd op het dragen van een hoofddoek bij het uitoefenen van publieke functies (aan loketten enz.) Naar aanleiding van dergelijke maatregelen en van kerkelijke uitspraken tegen euthanasie en abortus komt geregeld de verhouding tussen de religie(s) en de seculiere staat ter sprake. In het artikel van Jan Philipp Reemtsma gaat het daarover.
Religie noemt de auteur de groepering van mensen, die de persoonlijke overtuiging toegedaan zijn dat de essentie van alles, de ultieme betekenis van ons bestaan niet kan achterhaald worden door de kennis, die van de mens uitgaat, de wetenschap dus, maar dat we die enkel bij benadering kunnen kennen vanuit een andere bron (in de katholieke theologie noemt men die bron de openbaring, door God zelf gebracht). Mensen, die geloven in vliegende schotels, of in alternatieve geneeskunde en andere niet te bewijzen fenomenen zijn per definitie niet religieus, maar ‘bijgelovig’.
Een seculiere samenleving is een samenleving, waarin niemand het alleenrecht heeft van aanspraak op de waarheid. Geen samenleving waarin de religie wordt vervangen door één of ander geloof in de wetenschap. Maar ook geen samenleving die haar betekenis of bindende waarden of oriëntatie moet hebben van één of andere religie. Want als ze dat doet, is die samenleving niet meer seculier. De waarden, waarop deze samenleving is gestoeld, zijn waarden op zichzelf, door de mens zelf in het leven geroepen. Eén van deze waarden is uiteraard het respect voor iedereen in zijn bepaalde overtuiging, ook als je die niet deelt, zelfs als je geen respect kunt opbrengen voor die overtuiging zelf.
Volgens de auteur is het verbod op het dragen van de hoofddoek daarom een vergissing…
Voor een noodzakelijke discussie over de waarden, die een seculiere samenleving aan iedere burger moet voorhouden, een interessante insteek.



Conservatisme in de VS

Wie vandaag de dag de politiek van de VS volgt – en iedereen die in politiek is geïnteresseerd zou dat moeten doen – kan niet heen om een aantal basisbegrippen zoals conservatief en liberaal. Het conservatieve ideaal, vertegenwoordigd in de GOP, the Grand Old Party of de Republikeinen, het liberale in de Democratische Partij.
Maar welke inhouden dekken die begrippen in 2006? Het artikel van Bradley Thompson poogt daar een antwoord op te geven, weliswaar vanuit een conservatieve hoek. Maar niettemin heel verhelderend. Hij verklaart zich aanhanger van de staatsopvatting van de stichters van de Verenigde Staten. Voor hen bestond een goed bestuur in



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (32)

De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(3)

In die eeuwen heeft in Andaloes, rond het hof van de Oemayyaden te Córdoba, een schitterende beschaving het licht gezien. Ze was gebaseerd op een vruchtbaar mengsel van verschillende bestanddelen: moslims, joden, christenen; Arabieren, Berbers, inheemse Spanjaarden en huursoldaten uit West- en Oost-Europa. Artsen en hoge ambtenaren studeerden filosofie en natuurwetenschappen; de macht van de heersers en de elite kwam tot uiting in schitterende gebouwen en in de poëzie. Er werden tenminste vijf talen gesproken. Twee waren spreektalen: het specifieke Andalusische Arabisch en het Romaanse dialekt waaruit later het Spaans zou ontstaan; beide in verschillende mate gesproken door moslims, christenen en joden. Drie waren geschreven talen: klassiek Arabisch (de Moslims), Latijn (de christenen) en Hebreeuws (de joden). Joden, die over filosofie of natuurwetenschappen schreven, gebruikten hoofdzakelijk Arabisch, maar dichters maakten gebruik van het Hebreeuws. Meest verbreid was de romantische vertelling: grote verhalencycli over helden, zoals ‘Antar ibn Sjaddaad, een Arabische stamheld, Iskander ofte Alexander de Grote, Baybars, de overwinnaar van de Mongolen en stichter van de dynastie der Mamelukken in Egypte.
Ook de filosofie in Andaloes kent een paar grote namen, waarvan de grootste en bekendste Ibn Roesjd ofte Averroës (1126-1198) is. Die heeft zich vooral toegelegd op de verdediging van de filosofie tegen al-Ghazali, en op kommentaar op Aristoteles. Voor invloed op het latere islamitische denken is Averroës wellicht wat te laat gekomen, maar dankzij vertalingen in het Latijn heeft hij een diepgaande invloed gehad op de westers-christelijke filosofie, ook al werden zijn ideeën zowel door de islam als door het christendom afgewezen en weerlegd.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel II (31)

De Moslimsamenlevingen (11e tot 15e eeuw)(2)

Al in de eerste eeuw van de geschiedenis van de islam was de vraag gesteld: wie was de legitieme opvolger van de Profeet als leider van de gemeenschap, de kalief of de imam? Hoe moest hij gekozen worden? Wat waren de grenzen van zijn gezag? Had hij recht op onvoorwaardelijke gehoorzaamheid of had men het recht om in opstand te komen tegen een vorst die goddeloos en onrechtvaardig was, of om hem af te zetten?
Bij de Soennieten was men al tot de opvatting gekomen dat de kalief het hoofd van de gemeenschap was maar niet de onfeilbare vertolker van het geloof en dat de ‘ulama de behoeders van het geloof waren en daarom, in zekere zin, de erfgenamen van de profeet. Die opvatting had de volgelingen van de Abassiden ertoe gebracht te revolteren tegen de Oemayyaden, die in hun ogen hun gezag tot een wereldlijk koningschap hadden omgesmeed.
Echter pas in de tiende eeuw, toen het kalifaat van de Fatimiden in Cairo ontstond en dat van de Oemayyaden in Andaloes, werd de vraag heel acuut: wie was nu de wettige kalief, en kon er meer dan één kalief zijn of bracht de eenheid van de oemma met zich mee dat deze één hoofd had? Het was nl. zo dat zelfs binnen het gebied waar de soevereiniteit van de Abassiden nog werd erkend, de lokale heersers in feite onafhankelijk werden. Zelfs in Bagdad nam een militaire dynastie, die der Boeyiden, de touwtjes van de kanselarij van de kalief in handen en leken ze soms aanspraak te maken op onafhankelijk gezag.
Tot aan het einde van het kalifaat van Bagdad zal het evenwicht tussen macht en gezag in één of andere vorm worden gehandhaafd, met drie hoofdrolspelers: de kalief, de sultan als drager van militaire macht en de ‘ulama als diegenen die er aanspraak op maakten te bepalen wat de ‘juiste godsdienst’ was. Volgens al-Ghazali (Algazel) en anderen behoorde de macht aan de kalief toe maar kon de uitoefening ervan over meer dan één persoon verdeeld worden. Het kalifaat (of ‘imamaat’) bezat drie elementen: de wettelijke opvolging van de Profeet, het leiding geven in wereldse zaken en het behoeden van het geloof. In die tijd, ‘een tijd van nood’, werden ze gescheiden beoefend.
Nadat het kalifaat van Bagdad door de inname ervan in 1258 door de Mongolen ophield te bestaan, is in feite ook het kalifaat opgehouden te bestaan als instelling. En werd nadien de vraag theoretisch als volgt geformuleerd: wat is de aard van betrekkingen tussen de heerser die het zwaard voert en de ‘ulama die de ware godsdienst behoeden en er aanspraak op maken namens de gehele oemma te spreken?
Algemeen werd erkend dat de vorst, ook al was hij onrechtvaardig of goddeloos toch gehoorzaamd moest worden, want iedere orde was te verkiezen boven anarchie. Ghazali zei: “De honderdjarige tirannie van een sultan richt minder schade aan dan één jaar onderlinge tirannie van zijn onderdanen”.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.