Al is er geen God…(2)

Moeilijker misschien ligt het voor de traditionele geloofsleer, die door Lenaers onderuit wordt gehaald. Kan je een geloof, dat in de loop van zovele eeuwen door talloze mensen is beleefd en waarvoor tallozen hun leven hebben gegeven, letterlijk of figuurlijk, in zijn formulering zomaar over boord werpen als niet meer geldend, niet relevant, niet juist?

Waarom niet eigenlijk? Als dit het ultieme gevolg is van een denken, dat stoelt op een wetenschappelijke kennis, opgebouwd in de loop van de laatste eeuwen, lijkt me dat totaal gerechtvaardigd. De katholieke kerk heeft wel in die eeuwen geprobeerd dat kennen tegen te houden, heeft verboden en geboden uitgevaardigd, heeft het ‘modernisme’ veroordeeld als een ketterij: het mocht niet baten. De waarheid eist vroeg of laat haar rechten op. Een waarheid als bv. het feit dat de aarde rond de zon draait en niet omgekeerd (zoals in de bijbel op een paar plaatsen wordt gesuggereerd), een waarheid als de evolutie en het ontstaan van de mens uit het dierenrijk (slechts schijnbaar in tegenspraak met het verhaal van de bijbel), een waarheid als die van waaruit Lenaers vertrekt, nl. dat niets maar ook niets er op wijst dat er buiten onze wereld nog een andere, ‘bovennatuurlijke’ wereld bestaat, bevolkt door een god of goden, engelen en duivels en tutti quanti.

Om te beseffen hoe revolutionair dit is, volstaat het zich te realiseren wat Lenaers zegt over ‘de onsterfelijkheid van de ziel’ (om het in oeroude termen te zeggen). Een persoonlijk voortbestaan na de dood heeft in zijn interpretatie van de christelijke boodschap geen enkele zin meer. Als je weet dat het dogma van de onsterfelijkheid miljoenen mensen vroeger en nu heeft gebracht tot het christelijk geloof (Thomas a Kempis: “we hebben hier geen blijvende woonplaats”), dan weten we ook welk heilig huisje hier wordt neergehaald. Nogmaals: volgens mij terecht. Want pas wanneer we dit aanvaarden, zijn we in staat in de zin van Lenaers en Lenoir te her-denken welke de betekenis was en is van de figuur van Jezus.

Die wandelende profeet is uiteraard zelf opgegroeid en grootgebracht in een omgeving, waar de bijbel, dwz de godsdienstige ontwikkeling van een bepaalde bevolkingsgroep, een sterke stempel op had gedrukt. Hij kon dus onmogelijk een andere taal spreken dan die welke in de evangelies uiteindelijk is terecht gekomen: een door de bijbel gevormde en geknede taal. Tegelijkertijd echter heeft hij er door zijn voorbeeld en zijn spreken afstand van genomen. Hij heeft zijn ‘leerlingen’ letterlijk de wereld in gestuurd, zonder bagage. Maar het lijkt er op dat het christendom zich ondanks alles niet heeft kunnen losmaken van het jodendom en de overige religies, die die tijd en die beschaving domineerden. Niet alleen inzake ethiek maar ook inzake leer, heeft het fenomeen ‘religie’ het christendom achterhaald, doordesemd en tot een eigen, nieuwe religie gemaakt, met dezelfde fouten, gebreken maar ook eigenschappen van de bestaande religies.

Lenoir ziet in het humanisme van vandaag de echte opvolger van het christendom als geloof in de boodschap van medemenselijkheid die Jezus heeft uitgedragen tijdens zijn leven. Ik vermoed dat Lenaers dat tenvolle kan onderschrijven. Misschien moeten wij als moderne mensen maar eens proberen de evangelies vanuit dit perspectief te herlezen…




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.