Een ongelijke wereld (17)

Besluit:

Samengevat komt het hier op neer: de opvallende verschillen tussen de langetermijngeschiedenis van volkeren van de verschillende continenten zijn niet het gevolg van aangeboren verschillen tussen die volkeren zelf maar van verschillen in hun milieu.

Die verschillen kan je in vier categorieën onderverdelen:

1. Continentale verschillen in het aantal wilde plant- en diersoorten dat in aanmerking komt als uitgangsmateriaal voor domesticatie. Het is duidelijk dat de Vruchtbare Halvemaan, het gebied in het Midden-Oosten, in dat opzicht een grote voorsprong had op alle andere. Onze Westerse beschaving vindt daar haar oorsprong.

2. De aanzienlijke verschillen in snelheid van verbreiding en migratie, binnen de verschillende continenten (de oost-westas tegenover de noord-zuidas). Europa, dat in dezelfde gematigde gordel ligt, heeft daardoor alleen al sneller kunnen inpikken op de elders gebeurde ontwikkelingen (domesticatie van planten en dieren) dan bv. tropisch Afrika

3. De factoren die van invloed zijn op de verbreiding tussen de verschillende continenten: sommige zijn meer geïsoleerd dan andere. Australië en Amerika hebben daardoor aanvankelijk een achterstand gehad, mede door het feit dat daar de grote landzoogdieren uitgestorven waren.

4. Continentale verschillen in oppervlakte of totale populatiegrootte (meer of minder uitvinders, concurrerende gemeenschappen…). Sedentair landbouw heeft geleid tot een grotere en dichtere populatie, met alle gevolgen vandien.



Een ongelijke wereld (16)

Gecentraliseerd bestuur
Ook gecentraliseerd bestuur is een direct gevolg en tegelijk oorzaak van de ongelijkheid, die door de productie van voedsel is tot stand gebracht.

De menselijke samenleving heeft grofweg vier fasen doorlopen op weg naar de huidige complexe staten:

1. Familiegroepen: groepen van enkele tientallen personen, allemaal of nagenoeg allemaal door geboorte of huwelijk aan elkaar verwant. Deze groepen kennen geen instituties of economische specialisatie en zijn egalitair. Het leiderschap ervan is informeel. Doorgaans gaat het hier om jagers-verzamelaars.

2. Stammen: zijn talrijker en hebben meestal een vaste woonplaats. Ze bestaan doorgaans uit meer dan één formele verwantschapsgroep, maw uit clans, waartussen huwelijkspartners worden uitgewisseld. Het gaat hier over een paar honderd mensen, met nog steeds een informeel leiderschap: de ‘big man’ of invloedrijkste man. Zijn status is niet erfelijk. Ook stammen zijn nog steeds egalitair.

3. Hoofdmanschappen: als vorm van samenleven bestaan die nu niet meer. De hoofdmanschappen bevatten enkele duizenden tot tienduizenden mensen. Hoofdman was een officiële functie, met monopolie op het recht geweld te gebruiken. Hij (of zij?) had onderscheidingstekens, en een ambtenarenapparaat. De hoofdmanschap kon de productie van voedsel aanzienlijk verhogen, want naast ruilhandel (die bij de stammen gebruikelijk was) komt er ook een reproductieve economie.
Hier duikt ook slavenarbeid op, en vormen van belasting, en plicht om te werken aan openbare werken. Hier komt ook de kleptocratie: hogere klassen die zich systematisch verrijken ten koste van gewone burgers. En een ideologie , voorloper van een geïnstitutionaliseerde religie, die de autoriteit van de hoofdman schraagt.

4. Staten. De eerste zijn ontstaan in Mesopotamië, veel later kwamen Midden-Amerika, China, West-Afrika aan de beurt. Het aantal inwoners is hier veel groter: het loopt in de miljoenen. De plaats waar het staatshoofd woont, wordt hoofdstad. Monumentale openbare gebouwen en paleizen duiken op. Erfelijke macht, doorgedreven economische specialisatie, interne conflictbeheersing met wetten, politie en rechterlijke macht.
Staten zijn, bij botsingen met eenvoudiger eenheden, in het voordeel qua bewapening en technologie, qua troepenmacht en hulpbronnen, qua ideologie: de burgers zijn bereid om zich dood te vechten…



Een ongelijke wereld (15)

Technologie

Technologie, in de vorm van wapens en transport, vormt het rechtstreeks middel waarmee bepaalde volkeren hun gebied hebben uitgebreid en andere volkeren hebben veroverd. Ze ontwikkelde zich op verschillende continenten op een heel verschillend tempo.

Hoe droegen technologische uitvindingen bij aan de ongelijkheid? Om dat te begrijpen moeten we vertrekken van het feit dat blijkbaar slechts weinig uitvindingen een antwoord zijn op een bestaande behoefte. Veeleer is het omgekeerd: iets wordt uitgevonden, door mensen die er tijd voor hebben, en daarna komen de toepassingen. En zelfs de meest befaamde uitvinders, bv. Watt en Edison, hadden veel voorlopers, wiens vondsten ze verbeterden.

Dat is zo voor de moderne tijd en zal ook zo gelopen hebben in het ongedocumenteerde verre verleden. Daar zijn aanwijzingen voor bij de ‘uitvinding’ van glas, van buskruit en benzine.
En de grootste moeilijkheid was wellicht het doen aanvaarden, door de gemeenschap, van de nieuwe uitvinding. In elk continent zijn er aanwijzingen dat er gemeenschappen leefden die open stonden voor nieuwe uitvindingen en andere, die er om allerlei redenen weigerachtig tegenover stonden.

Omdat technologie meer technologie voortbrengt, is het belang van de verbreiding van een uitvinding potentieel nog belangrijker dan het belang van de oorspronkelijke uitvinding. En hier komen we dan weer terecht in hetzelfde verhaal als dat van de voedselproductie zelf.



Een ongelijke wereld (14)

Geletterdheid

Naast immuniteit voor de meeste ziekten heeft de voedselproductie ook bijgedragen tot de ontwikkeling van het schrift. Het schrift heeft de overdracht van kennis over verre landen en vervlogen tijden veel nauwkeuriger , in veel grotere omvang en meer gedetailleerd mogelijk gemaakt.

Het schrift is onafhankelijk ontstaan in Soemerië (rond 3000 v. Chr.), in Midden-Amerika (voor 600 v. Chr), en wellicht ook in China en in Egypte. De andere schriftsystemen zijn op zeker moment ontworpen, geïnspireerd op het Soemerische of vroeg Midden-Amerikaans schrift; ofwel nam men schrifttekens over ofwel de idee van schrift.

Heel lang is het schrift beperkt gebleven tot een soort steno: namen, getallen, maten, woorden voor getelde voorwerpen, en een paar bijvoeglijke naamwoorden. En eveneens beperkt tot een kleine klasse van professionele schrijvers, die dank zij de ontwikkeling van de gemeenschappen vrijgesteld konden worden van de voedselproductie. De voornaamste functie van het schrift in het verleden was volgens Claude Lévi-Strauss het ‘vergemakkelijken van de onderdrukking van anderen’.

Het schrift is dus onafhankelijk ontwikkeld in de gebieden waar ook de voedselproductie ontstond. Het verspreidde zich via handel, veroveringen en religie naar andere gemeenschappen met overeenkomstige economie en politieke organisatie.



Een ongelijke wereld (13)

De primaire oorzaak van de ongelijkheid in de wereld is zoals gezegd de voedselproductie. Deze leidde echter tot de meer directe oorzaken ervan: ziektekiemen, geletterdheid, technologie en gecentraliseerd bestuur.

Ziektekiemen:
De voornaamste doodsoorzaken van de mens in onze recente geschiedenis – pokken, griep, tuberculose, malaria, pest, mazelen en cholera – zijn infectieziekten die zich hebben ontwikkeld uit dierenziekten. Met vallen en opstaan heeft de mens in de loop van die eeuwen zich een zekere immuniteit weten te verwerven tegen de meeste van die ziekten.

Die ziekten worden veroorzaakt door bacillen, die allerlei manieren hebben ontwikkeld om zich van dieren naar mensen en van mensen naar mensen te verplaatsen. Het besmette lichaam reageert door koorts of door het mobiliseren van het immuunsysteem: door het vormen van antilichamen die ofwel tijdelijk of definitief de ziekte bannen.

Sommige ziekten hebben om zichzelf in stand te houden een menselijke populatie nodig die heel talrijk is en opeen leeft (bv. de mazelen). Ze worden volksziekten genoemd.

Landbouw heeft veel grotere populatiedichtheden mogelijk gemaakt en ervoor gezorgd dat mensen zijn gaan leven midden in hun eigen afval. Ook het ontstaan van steden met nog slechtere sanitaire omstandigheden hebben voor de verspreiding van die ziekten (bv. de builenpest) gezorgd.



Een ongelijke wereld (12)

Naast het ontstaan van de voedselproductie via domesticatie van planten en dieren is de verbreiding ervan even cruciaal geweest voor het begrip van geografische verschillen in de ontwikkeling.
Snelle verbreiding van gedomesticeerde planten en dieren langs de oost-westassen (de gematigde klimaatgordel) trage verbreiding langs de noord-zuidassen, waar grote verschillen van klimaat optreden.

Genetisch onderzoek heeft uitgewezen dat sommige gewassen herhaalde malen en onafhankelijk van elkaar zijn gedomesticeerd. Dat gebeurde bij trage verbreiding. Snelle verbreiding van een gewas of dier maakt misschien niet alleen de domesticatie elders van dezelfde wilde stamsoort overbodig, maar ook die van verwante wilde soorten.

Hoe komt het dus dat in de beide Amerika’s en in Afrika de verbreiding van voedselproductie moeilijker verliep dan in Eurazië?

In Eurazië is er de oost-westas: plaatsen ten oosten en ten westen van elkaar hebben precies dezelfde daglengte en dezelfde seizoensvariaties; in mindere mate ook dezelfde ziekten, dezelfde temperatuur en hoeveelheid regen, en dezelfde typen vegetatie.

In Afrika, met de noord-zuidas, waren de 3200 km. tropische omstandigheden tussen Ethiopië en Zuid-Afrika een onoverkomelijke barrière; de verbreiding werd van gedomesticeerde dieren werd tot staan gebracht of vertraagd door klimaat en ziekten (zoals trypanosoma, overgebracht door tseetseevliegen)

In Amerika is de afstand tussen Midden-Amerika en Zuid-Amerika ‘maar’ 1900 km. Maar dit leek ook een onoverbrugbare kloof: vijfduizend jaar na de domesticatie van de lama’s in de Andes hadden de Olmeken, Maya’s en Azteken nog steeds geen lastdieren en eetbare huisdieren behalve honden.
En duizenden jaren nadat maïs in Mexico was gedomesticeerd kon het gewas zich niet naar het noorden, naar oostelijk Noord-Amerika verbreiden vanwege het koelere klimaat en het kortere groeiseizoen daar.



Een ongelijke wereld (11)

Zowel in Australië (zo’n 40.000 jaar geleden) als in Amerika (zo’n 12.000 jaar geleden) zijn alle grote landzoogdieren uitgestorven, in beide gevallen rond de tijd dat daar mensen neerstreken. Je kan niet bewijzen dat de mens daar schuld aan heeft, maar het zou niet zo verwonderlijk zijn, aangezien in beide continenten de dieren niet de tijd hadden zich aan te passen aan de aanwezigheid van mensen, en te ervaren hoe gevaarlijk die zijn.

Desondanks kan de vraag worden gesteld: Hoe komt het dat in Amerika slechts één, en in Afrika en Australië geen enkel groot landzoogdier werd gedomesticeerd? Hadden de volkeren van Amerika, Afrika en Australië misschien een culturele belemmering voor domesticatie gemeen die de Euraziatische volkeren niet hadden?

Het antwoord is ondubbelzinnig nee, en wel omdat
– de in Eurazië gedomesticeerde dieren snel elders werden geaccepteerd, eens dat ze door de Europeanen waren ingevoerd: denk maar aan de paarden in Amerika
– de klassieke veertien heel snel zijn gedomesticeerd
– sommige ervan herhaaldelijk onafhankelijk werden gedomesticeerd
– de domesticatie, in de moderne tijd, van nieuwe soorten een heel beperkt succes kende; denk maar aan de zebra’s in Afrika

De soorten, die nu nog niet gedomesticeerd zijn, blijken ‘gedoemd te zijn voor eeuwig wild te blijven’ om allerlei van de soort afhankelijke redenen: het dieet (bv. Carnivoren), de groeisnelheid, de problemen met de voortplanting, of het kwaadaardig karakter.



Een ongelijke wereld (10)

Duidelijker nog dan omwille van het aantal domesticeerbare wilde planten is de Vruchtbare Halvemaan het decor geweest van het ‘aards paradijs’ omwille van de domesticeerbare wilde landzoogdieren.

Tussen haakjes: domesticeren is niet hetzelfde als temmen. Dieren die niet in gevangenschap worden gefokt, kunnen worden getemd: bv. wilde olifanten. Maar domesticeren is dieren in gevangenschap fokken, waardoor ze gaan verschillen van hun wilde soortgenoten. Dit gebeurt ten nutte van de mens die de voortplanting en voedselvoorziening van het dier reguleert.

Van de grote landzoogdieren (zwaarder dan 50 kilo) waren er tot in de 20ste eeuw slechts 14 soorten gedomesticeerd, op de 148 die er bestaan. Negen ervan werden in een beperkt gebied belangrijke huisdieren voor de mens: dromedaris, kameel, lama/alpaca, ezel, rendier, waterbuffel, jak, banteng en gaur.

Slechts vijf soorten werden over de hele wereld verspreid en zijn belangrijk:
de koe, het schaap, de geit, het varken en het paard.

Van die 14 soorten komen er maar liefst 13 voor in Eurazië (waar ook Noord-Afrika toe gerekend wordt)
Zuid-Amerika heeft er één: de lama/alpaca. Noord-Amerika, Australië en Afrika hebben er helemaal geen.

Dit is één van de belangrijkste redenen waarom juist Europeanen eerder dan volkeren op andere continenten ten slotte beschikten over vuurwapens, ziekten en stalen wapens.



Een ongelijke wereld (9)

Wellicht moeten we na de behandeling van de planten, die door de mens in de loop van de tijd zijn veredeld, de vraag waar het op aankomt, opnieuw stellen:

waarom is in sommige vruchtbare en uiterst geschikte gebieden nooit spontaan landbouw tot ontwikkeling gekomen, en waarom in sommige gevallen (zoals in het gebied van de Vruchtbare Halvemaan) veel eerder dan in andere?

Twee verklaringen dienen zich aan: ofwel ligt het aan de lokale bevolking, die niet slim of inventief genoeg was, ofwel ligt het aan het feit dat er lokaal veel of weinig wilde planten voor veredeling beschikbaar waren.

De eerste verklaring is in het licht van de verdere geschiedenis moeilijk vol te houden. Ook al zijn er bij sommige volkeren hier en daar godsdienstige of andere taboes geweest, die bepaalde ontwikkelingen tegenhielden, de geschiedenis toont aan dat alle volkeren de kansen, die ze later kregen, tenvolle hebben aangepakt. Denk maar aan wat de indianen met de paarden hebben gedaan, toen die door de Spanjaarden (weer) in de nieuwe wereld waren ingevoerd.

De tweede verklaring dan. Er zijn zowat 200.000 wilde soorten bloeiende planten, waarvan er een paar duizend door mensen worden gegeten en een paar honderd min of meer gedomesticeerd. Die vraag is dan ook erg moeilijk te beantwoorden. Moeilijker in alle geval dan bij de dieren, i.c. de grote wilde landzoogdieren, die maar met 180 soorten zijn, en waar we het later over hebben.

Toch blijkt de Vruchtbare Halvemaan te hebben beschikt over de meeste en interessantste plantensoorten, die voor domesticatie in aanmerking kwamen (en die tegen de Romeinse tijd inderdaad ook zo goed als allemaal waren gedomesticeerd)..

Het gaat daarbij om de granen tarwe, maïs, rijst, gerst en sorghum, om de peulvrucht soja, om de wortels of knollen aardappel, maniok en zoete aardappel, om de suikerleverende gewassen suikerriet en suikerbiet, en om de vruchten bananen.



Een ongelijke wereld (8)

De eerste gewassen, gedomesticeerd in de Vruchtbare Halvemaan zo’n 10.000 jaar geleden waren tarwe, gerst en erwten, ontstaan uit wilde stamvormen die al veel voordelen boden.

Een volgend stadium in de gewasveredeling zijn de eerste vrucht- en notenbomen, rond 4000 v.Chr: olijven, vijgen, dadels, granaatappels en druiven. Omdat die bomen slechts na drie jaar voedsel gingen opleveren en minstens tien jaar nodig hadden om tot volle productie te komen, was het kweken van deze bomen slechts mogelijk voor mensen, die een vaste woonplaats hadden.

Een derde stadium zijn de vruchtbomen die veel moeilijker te kweken bleken te zijn, waaronder appels, peren, pruimen en kersen. Dat vereiste de erg moeilijke techniek van het enten. Die was slechts beschikbaar in de tijd van de klassieke oudheid



Een ongelijke wereld (7)

Voedselproductie gaat over het kweken van planten en over het domesticeren en kweken van dieren, steeds met het oog op menselijke consumptie. Laten we beginnen bij de planten.

Wat betekent planten veredelen? Het is het kweken van een plant en daardoor bewust of onbewust ervoor zorgen dat hij genetisch gaat verschillen van zijn wilde stamvormen op een manier die de plant nuttiger maakt voor menselijk gebruik.

De selectie van de planten, die daarvoor in aanmerking kwamen, kon op twee manieren gebeuren. Eerst en vooral op basis van eigenschappen, die de boeren duidelijk konden waarnemen: het formaat van de vruchten, de smaak, de vlezigheid, het oliegehalte en de vezellengte.
Maar daarnaast ook op basis van vier andere belangrijke veranderingen die niets te maken hadden met vruchtenplukkers die zichtbare keuzes maakten. In die gevallen veroorzaakten de plukkers veranderingen ofwel door beschikbare planten te oogsten, terwijl andere planten om onduidelijke redenen onbeschikbaar bleven, ofwel door de selectieomstandigheden die op planten inwerkten te veranderen.

Die vier veranderingen (of mutaties) zijn:

Verandering in de zaadverspreiding: het al of niet bezitten van een speciaal mechanisme om hun zaden te verspreiden. Planten werden dus geselecteerd op het behoud van de zaden in de aar (zie voorbeeld van de tarwe)

Verandering door aanwezigheid van kiemremmers, die ervoor zorgen dat de zaden niet allemaal tegelijkertijd kiemen en op verschillende tijd kunnen worden geoogst

Verandering in het omhullen van de zaden met een stevige zaadhuid, waardoor ze beschermd worden tegen invloed van buitenaf, of gemakkelijker bewaard blijven.

Veranderingen in verband met het effect van mutaties op het voortplantingssysteem zelf.



Een ongelijke wereld (6)

Hoe kwam de mens ertoe het jagen en verzamelen uiteindelijk op te geven en voedsel te gaan produceren? Daar kunnen we enkel over speculeren en ja, ook kijken naar de zeldzame volkeren, die vandaag de dag nog nomadisch zijn en de stap naar het produceren van voedsel nog niet hebben gezet.

Voedselproductie werd wellicht niet ontdekt of uitgevonden. Het was een bijverschijnsel bij beslissingen die de mens nam zonder zich van de gevolgen ervan bewust te zijn: de beslissing bv. om ergens een tijdje te blijven omdat men om één of andere reden gewoon niet verder kon. En de overgang van de nomadische manier van leven naar de sedentaire zal ook heel geleidelijk zijn gebeurd.

Wat kan jagers-verzamelaars ertoe hebben aangezet boeren te worden? Een terechte vraag, want als we sommige radicale ecologisten van vandaag moeten geloven, was deze overgang niet voor de hand liggend. De boer is er niet altijd direct beter van geworden.

Een voor de hand liggende reden: omdat er op een zeker ogenblik minder wilde dieren te vinden waren. Het is geweten dat in Amerika rond 12000 jaar geleden en in Australië zo’n 40000 jaar geleden de grotere wilde dieren uitstierven, toevallig in dezelfde periode dat er in die gebieden mensen opdoken… Dat kan dus ook in het Midden-Oosten die richting zijn uitgegaan.

De beschikbaarheid van talrijke wilde planten in een gebied zit er wellicht ook voor iets tussen. En dan ook van technieken om die planten te verzamelen, te bewerken en op te slaan, zodat er steeds een voedselvoorraad ter beschikking was ook voor leden van de groep die niet produceerden.

En tenslotte het feit dat dank zij het vergroten van de voorraad voedsel ook de levenskansen van de kinderen stegen en de bevolking dus toenam.