Archive for the 'III. Driehonderd jaar afhankelijkheid' Category

Geschiedenis van Amerika III-15

Wat de rol van de kerk betreft: na de ontdekking verleenden enkele pausen aan de Spaanse kroon vérstrekkende rechten, o.a. het patronato real of rechten om bij de vacatures van aartsbisschoppen en bisschoppen kandidaten aan de paus voor te dragen : dit kwam in feite neer op een benoemingsrecht voor deze functies. De kroon had dus de kerk in Latijns Amerika in haar macht. En ze heeft daar ruimschoots gebruik van gemaakt: de kerk heeft de pacificatie en bekering van de Indianen voor mekaar gebracht; ze speelde een overheersende rol in het maatschappelijk leven en was economisch een grote macht.
Het ambtenarenkorps daarentegen was vrij zwak, het bestond uit mensen, die probeerden zichzelf (en hun familie) te verrijken ten einde na hun term in het vaderland van een goed pensioentje te kunnen leven. Slicher van Bath: “De grote afstand tussen het moederland en het Peruaanse vicekoninkrijk en ook de zwakte van het bestuur in Spanje hadden tot gevolg, dat er op het platteland in Peru en Bolivia schanddalige toestanden heersten van plundering, afpersing en onrecht. Het Spaanse bewind was hiervan op de hoogte, maar onmachtig iets te doen. Het bemoedigende is dat de hele koloniale geschiedenis door er personen zijn geweest, tot vice-koningen toe, die op de wantoestanden hebben gewezen en die hebben geprotesteerd” (p. 59) Het leger betekende ook niet zoveel: het moest enkel dienen om de Britten, Fransen en Nederlanders van de kusten weg te houden.

Na de onafhankelijkheid, in de negentiende eeuw, was het probleem van de verhouding tussen kerk en staat het meest prangende in de Latijnsamerikaanse landen, en wel door de centrale plaats, die de kerk innam in het geestelijk en maatschappelijk leven. In de meeste landen kwamen politiek twee partijen op de voorgrond: de liberalen, meestal antikerkelijk en de conservatieven (met nationalistische opvattingen inzake de kerk). De liberalen wilden de macht van de kerk breken, o.m. door de scheiding van kerk en staat te propageren en door kerkelijke goederen te nationaliseren. In de negentiende eeuw hebben er veel kerkvervolgingen plaats gehad, de meest bekende is wel die van Mexico. De conservatieven wilden op nationalistische basis het koninklijk patronaat voor zich opeisen, wat op de tegenstand van Rome stuitte, en de kerk materieel aan zich onderwerpen (door gedwongen leningen enz.)
De nieuwe politieke machthebbers hebben de corruptie van hun koloniale voorlopers overgeërfd en de toenemende macht van de staat, in de loop van vorige en deze eeuw, toont dan ook een toename van corruptie, willekeur en partijdigheid.

De ruimtelijke en culturele barrière tussen moederland en Amerika was zeer groot. Voor de staat was het vooral de ruimtelijke barrière die hem parten speelde; en hij heeft daarboven nog een culturele in het leven geroepen, nl. de tegenstelling tussen de Spanjaarden en de Creolen ofte in Amerika geboren Spanjaarden. Daardoor is de staat in Amerika een vreemd element gebleven, iets wat na de onafhankelijkheid niet is veranderd: de staat is nog steeds iets wat er niet is voor alle onderdanen, maar alleen een middel van overheersing en uitbuiting voor een kleine groep.
Voor de kerk is de culturele barrière het grootst geweest: de taal en de vermenging van culturen, die het gevaar van syncretisme en voortleven van heidense gebruiken bijzonder groot maakte. Die culturele barrière heeft de staat echter blijkbaar nooit gezien…



Geschiedenis van Amerika III-14

Op het Latijnsamerikaanse continent is de geschiedenis van de drie eeuwen van afhankelijkheid er één van de vermenging van drie verschillende beschavingen: de Europese in haar Iberische vorm, de Indiaanse en de Afrikaanse. De confrontatie en synthese gebeurde op het gebied van de religie, de taal, de kunst, de staatkundige inrichting, de economie, de sociale structuur en de techniek. De Europese beschaving wist zich door de verovering en de latere invloed van immigranten een dominerende positie te verwerven, maar zowel de Indiaanse als de zwarte beschavingen hebben na de verovering een grote continuïteit gekend.
Door de synthese van die drie beschavingen zijn in Amerika samenlevingen ontstaan met een heel eigen karakter. De Europese invloed is het grootst gebleven op het economisch-historisch terrein. Op vele andere terreinen is de Europese invloed reeds onder het koloniale regime gaan verminderen.

In tegenstelling tot Europa is in Latijns Amerika de kerk de overheersende factor geweest tot in de negentiende eeuw. En op kunstgebied is het vooral de barok geweest, die in die landen heeft gebloeid, een barok die vermengd is met kenmerken die doen denken aan de vroege middeleeuwen in Europa, dus een soort “middeleeuwse barok”: een wat werelds getinte vroomheid vermengd met allerlei uitingen van volksgeloof, een hiërarchische sociale structuur, een voornamelijk theologisch en juridisch gerichte wetenschap, een besloten mercantilistische economie en een “reruralisatie” (d.w.z. een verplattelandsing van de steden).



Geschiedenis van Amerika III-13

Drie eeuwen kolonisatie hebben Amerika grondig van gelaat doen veranderen. Vooral economisch-financieel is die invloed zeer groot tot de dag van vandaag. Cultureel is Amerika een mengsel van Europese, oorspronkelijk Amerikaanse en Afrikaanse elementen.

Je kan stellen dat omstreeks 1560-70 de wildgroei van de verovering in het Spaanse Amerika door de administratie en organisatie zowat is ingedijkt. Het is ook de periode waarin een einde komt aan de decimering van de inheemse bevolking, en een zekere stagnatie optreedt: wellicht zijn de inheemsen resistent geworden t.o.v. de ziektes, door de Europeanen (en wie weet ook via de stille oceaan door de Aziaten) meegebrachte ziektes. De eerste contingenten zwarte slaven zijn in Amerika ingevoerd en vervangen de verzwakte of uitgedunde inheemse werkkracht. Op de Caraibische eilanden zijn de inheemsen trouwens zo goed als verdwenen. Portugal is Brazilië aan het inpalmen, en in Noord-Amerika zijn de eerste Engelsen en Fransen neergestreken. Pas rond 1620 zal echter de kolonisatie van die gebieden een serieuze aanvang kennen.

Spaans Amerika bestond rond 1600 uit vier kerngebieden: Mexico, Centraal Amerika met Guatemala en Chiapas als centrum, het gebied van de staten Ecuador en Columbia (met de audiencia Quito als kern) en tenslotte Peru, Bolivia en Noord-Argentinië met de audiencia Lima en de audiencia Los Charcas (Bolivië) als centrum. De bestuursvorm was het Territoriaalverband (in tegenstelling tot het Personenverband van het feodalisme): registratie (ten behoeve van de belastingen en lasten) op basis van woonplaats en niet van familie of stam (ayllu bij de Indianen). De Spaanse grootgrondbezitters en geestelijken hebben weliswaar daarop inbreuk kunnen maken te hunnen behoeve, in zekere zin een terugval in het oude systeem.
Maar in de steden woonden Spanjaarden en Indianen door mekaar: de Spanjaarden waren geen Herrenschicht, heersend over een onderworpen Indiaanse bevolking. Er waren Spanjaarden uit alle lagen en klassen daar. De rijkdom, de hoge ambten, het grootgrondbezit waren slechts voor weinigen weggelegd.
De zeventiende en achttiende eeuw zijn voor Spaans Amerika eerder rustige eeuwen. De uitbating van de rijkdommen gaat in een verminderd tempo voort, het leven en de cultuur van de gebieden worden grondig verspaanst en verchristelijkt, ook al is de ijver en het vuur van de eerste kerstening er niet meer.

In Noord-Amerika is de kolonisatie trager op gang gekomen. De Fransen en Engelsen hebben er gerivaliseerd met elkaar, en op het einde van de achttiende eeuw, wanneer Frankrijk de duimen heeft moeten leggen voor Engeland, is eigenlijk nog maar een klein gedeelte van het immense land ingepalmd. De grote trek naar het Westen moet nog beginnen. Dat wordt de geschiedenis van de verovering van de far West, en de uitroeiing in Noord-Amerika van de Indianen, na de onafhankelijkheid, die de toenmalige 13 staten op het moederland, Engeland, hebben veroverd, vanaf 1776.



Geschiedenis van Amerika III-12

Immigranten en inheemsen

De immigratie naar de nieuwe wereld is vooral massaal geweest vanaf de negentiende eeuw, en dan zullen het vooral de Verenigde Staten zijn, die het gros ervan verwerken: van 1800 tot 1960 ongeveer 30 miljoen blanken. In de eeuwen daarvoor hebben ongeveer een miljoen blanken Amerika gekozen als nieuw vaderland.
Het aantal zwarten dat naar Amerika is gedeporteerd is moeilijk te schatten: men noemt het getal van 4 miljoen voor de eerste drie eeuwen (dus 4 maal zoveel als de blanken), voor 40 % naar Brazilië, de rest naar de Antillen en naar het Zuiden van de Verenigde Staten. In de eerste helft van de negentiende eeuw zullen nog eens 4 miljoen zwarten naar Amerika worden gesleept. Dat is ongeveer evenveel als blanke immigranten. De tweede helft van de negentiende eeuw is de immigratie zo goed als totaal blank.

De inheemse bevolking. De schok van de “ontmoeting”, d.w.z. de invasie van de Spanjaarden (later de andere Europeanen) en de overheersing van de Europese cultuur in Amerika, heeft diepe wonden geslagen bij de inheemse volkeren en culturen.
De inheemse bevolking telde zoals reeds gezegd vóór de komst van Columbus waarschijnlijk rond de 40 miljoen mensen. Een drastische terugval heeft plaats tot het einde van de zestiende eeuw. In de zeventiende eeuw neemt de inheemse bevolking weer toe, echter in een trager ritme dan de rest van de bevolking.
Vandaag de dag leven er in Latijns Amerika zowat 40 miljoen inheemsen op een totale bevolking van ongeveer 318 miljoen, dus zowat 12%. Voor heel Amerika zijn de cijfers als volgt: 43 miljoen inheemsen op 663 miljoen inwoners, of 6,4%. De meesten daarvan leven in twee gebieden: Midden-Amerika, d.w.z. Mexico en Guatemala enerzijds, de Andeslanden met Bolivië, Ecuador en Perú anderzijds.



Geschiedenis van Amerika III-11

De Engelsen.
In de jaren 70 van de zeventiende eeuw viel de prijs van de tabak wegens overproductie in mekaar, en ontstond in Virginia een gevaarlijke situatie: veel werklozen, die gewapend het land afschuimden en sociale onrust teweeg brachten. John Smith had dit reeds vroeger gevreesd en al zijn hoop gesteld op een nieuwe soort kolonisten, de Puriteinen of Pelgrims, zoals ze later zullen worden genoemd. Het waren diep-religieuze mensen, protestanten of leden van kerken die zich van de kerk van Engeland afscheurden, en daarom hun toevlucht zochten buiten Engeland. De eersten kwamen in 1620, met de Mayflower, in Amerika aan en stichtten Plymouth, noordelijk van Virginia..

Hun opvolgers stichtten in latere jaren een nieuwe kolonie aan de Oostkust van Amerika, ten noorden van Plymouth: Massachusetts Baai, onder leiding van gouverneur John Winthrop, die in 1630 in Amerika aankwam. Dit zou in tegenstelling tot Virginia een goed georganiseerde kolonie worden, de kern van het latere New England. Een puriteinse maatschappij, met goed voorbereide kolonisten, na 13 jaar al met 20.000 in aantal. De strikte, moreel hoogstaande puriteinse regels en ordening zullen het begeven na de dood, in 1649, van Winthrop. In New England (met Boston als voornaamste stad) zal de Engelse kolonist uitgroeien tot een



Geschiedenis van Amerika III-10

De Engelsen
In 1607 kwamen de eerste Engelse schepen, drie in aantal, aan in Virginia, een gebied dat bewoond werd door Algonquin-sprekende stammen. Ze hadden 104 man aan boord, werknemers van de London Company, gesticht om goud te zoeken in het Amerikaanse eden. Ze stichtten er Jamestown als eerste nederzetting. Het gebied was echter zo ongezond, de kolonisten zo ontwend aan elke fysische arbeid, dat na negen maanden er nog maar 38 in leven waren. Dank zij John Smith, één van de avonturiers, hebben ze het uiteindelijk overleefd: hij stelde een soort dictatuur in en begon te onderhandelen met de Algonkijnen. Met vele ups en downs, dank zij afspraken en gevechten met de inheemsen hielden ze stand. Een kolonist trouwde met de dochter van het Indiaanse opperhoofd, Pocahontas. Deze kwam met haar man naar Engeland maar stierf daar vlug.
In 1619 kwamen de eerste zwarte slaven in de kolonie aan. Ze waren echter te weinig in aantal en daarom werden contracten gesloten met blanke werknemers, meestal criminelen. Het werk was zwaar en ongezond, zo dat 40% van de gecontracteerden hun term (van vijf tot zeven jaar) niet overleefden. Het was een maatschappij van outlaws, zonder regels, zonder kerken, zonder scholen.
In 1625 kwam de jonge kolonie in handen van de kroon, en begonnen de kolonisten aan het kweken van tabak. Dat is hun redding geweest.



Geschiedenis van Amerika III-9

De Nederlanders: ontwikkelingen 1609-1621
De Nederlandse pogingen tot vestiging van eigen handelsbetrekkingen in het Atlantische gebied verminderden nauwelijks bij de afkondiging van het Twaalfjarig Bestand in 1609. Met deze maatregel dacht Spanje onder meer een Nederlandse invasie in zijn overzeese rijk in de kiem te kunnen smoren. Dit is echter maar gedeeltelijk gelukt. De opnieuw geopende vaart op de Iberische havens en de ongestoorde suikervaart op Brazilië maakten het de onderhandelaren van de Republiek gemakkelijk in 1609 het verbod van een Nederlandse handelsvaart naar het Caraïbische gebied te aanvaarden als een van de bestandsvoorwaarden.
Naast Afrika en Zuid-Amerika kwam gedurende het Bestand ook Noord-Amerika binnen de belangstellingssfeer van de Hollandse en Zeeuwse kooplieden. Aan het einde van de zestiende eeuw hadden Engelsen en Fransen rondom Newfoundland goede visgronden gevonden en Nederlandse koopvaarders wilden een deel van deze jaarlijkse vangsten in gedroogde vorm doorverkopen aan hun afnemers in het Middellandse-Zeegebied.
Tot een vestiging in Noord-Amerika kwam het in 1613, toen het fort Oranje aan de rivier de Hudson werd gesticht. Hudson was een Engelse kapitein, die een nieuwe zeeroute naar Azië zocht en in 1609 het eiland Manhattan ontdekte. Na deze eerste verkenning volgden al spoedig meer schepen, uitgereed te Amsterdam en Hoorn. In 1614 verenigden de vier toen bestaande compagnieën die op Noord-Amerika voeren zich tot een Compagnie van Nieuw-Nederland, die een octrooi voor de duur van vier jaar verwierf. In 1618 werd dit octrooi niet verlengd; in de Republiek waren toen onderhandelingen gaande om tot een handelslichaam te komen, dat alle commerciële activiteiten in het Atlantische gebied zou omvatten en dat bovendien de oorlogvoering tegen Spanje na afloop van het Bestand in 1621 een nieuwe dimensie zou kunnen geven. Gedurende de eerste fase van de Tachtigjarige Oorlog was in de jonge Republiek reeds de gedachte opgekomen dat een verstoring van de Spaanse handel in het Atlantische gebied en met name het afsnijden van de stroom van edele metalen uit Amerika de oorlogskansen grondig zou kunnen beïnvloeden.

In 1623, onder impuls van de Compagnie van Nieuw-Nederland, werd een eerste permanente kolonie gevestigd, hoofdzakelijk bestaande uit Zuid-Nederlanders (Franssprekende walen!), in de Hudson-baai. Manhattan werd overgekocht van de Indiaanse stammen en men begon in 1626 de bouw van het Fort Amsterdam, dat zou uitgroeien tot het latere New York. In 1630 was het aantal kolonisten niet meer dan 300. De West-Indische compagnie beheerde het territorium en trachtte kolonisten aan te trekken. In de volgende decennia werd o.m. strijd geleverd tegen de Zweden en Finnen, die in de buurt eveneens kolonies hadden gesticht. In 1664 was Nieuw-Nederland uitgegroeid tot een kolonie van ongeveer 9000 inwoners, waaronder veel Duitsers, Zweden, Finnen en Engelsen. In dat jaar verloor Nederland als gevolg van de eerste Engels-Nederlandse oorlog onder Cromwell Nieuw-Nederland aan Engeland, en werd Nieuw Amsterdam omgedoopt tot New York.



Geschiedenis van Amerika III-8

Het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog en de val van Antwerpen in 1585 deed een aantal Zuid-Nederlandse kooplieden zich vestigen in de Noordelijke Nederlanden. Hun kennis en ervaring waren van groot belang bij de ontwikkeling van de zelfstandige Noord-Nederlandse deelname aan het transatlantische scheepvaartverkeer. Te denken valt hierbij aan Willem Usselincx, die wel als geestelijke vader van de latere Noord-Nederlandse West-Indische Compagnie wordt beschouwd. Vlaamse kooplieden die de Zuidelijke Nederlanden als thuisbasis behielden ondervonden op den duur moeilijkheden van de Spaanse maatregelen tegen de Noord-Nederlandse opstandelingen; in 1605 werden zij officieel uit de Nieuwe Wereld verbannen. Madrid koesterde de vrees dat de Vlamingen zowel in Spaans-Amerika als in Portugees-Amerika als een vijfde colonne zouden fungeren bij pogingen van de Noord-Nederlandse opstandelingen vaste voet in Zuid-Amerika te krijgen. Een West-Indische compagnie is in de Zuidelijke Nederlanden niet opgericht, ondanks pogingen daartoe in 1613. In 1621 werd de West-Indische Compagnie in het Noorden opgericht. In 1641 bepaalde Madrid dat de vaart op Brazilië ook voor Vlaamse handelaren mogelijk was, maar deze maatregel vormde een loos gebaar; Portugal had zich in 1640 samen met zijn kolonie Brazilië van Spanje losgemaakt.

Inbreuk op het Portugese handelsmonopolie
De Noord-Nederlandse deelname aan de Atlantische handelsvaart binnen het Spaanse en Portugese Rijk ondervond een scherpe terugslag toen in 1585 na de val van Antwerpen, een der keerpunten in de Tachtigjarige Oorlog, meer dan honderd Nederlandse schepen in Spaanse havens in beslag werden genomen, een maatregel die in 1595 en 1598 werd herhaald. Voor de Noord-Nederlandse kooplieden veroorzaakte deze stagnatie van de handel een acuut gebrek aan zout dat als visconserveringsmiddel voor de Republiek onontbeerlijk was. Vandaar dat in 1599 voor het eerst een Noord-Nederlands zoutschip op de Venezolaanse kust verscheen om zout te kopen, al spoedig gevolgd door andere. Volgens Spaanse schattingen kwamen tussen 1600 en 1605 zeker zeshonderd Nederlandse schepen naar het schiereiland Punta del Araya bij het eiland Margarita en in 1605 ondernamen de Spanjaarden een grote raid tegen deze voornamelijk West-Friese indringers.
Een tweede Nederlandse inbreuk op het Spaans-Portugese handelsmonopolie in de Atlantische Oceaan werd ondernomen door Zeeuwse kooplieden, die omstreeks 1600 een aantal handelsposten stichtten op de Wilde Kust, het gebied tussen de mondingen van de Amazone en de Orinoco. Hier ruilden de Zeeuwen Europese gebruiksvoorwerpen en textiel voor tabak, kleurstof en cacao.
Tot slot zij nog vermeld dat de samenwerking tussen de Portugezen en de Nederlanders in de vaart op Brazilië bleef voortbestaan; de in 1594 door Filips II afgekondigde boycot van Nederlandse schepen werd door de Portugezen in Brazilië genegeerd.



Geschiedenis van Amerika III-7

Nederlanders
De Nederlanders waren laatkomers in het Atlantische gebied. Hoewel de handelsbewegingen tussen Europa, Afrika en Amerika gedurende de zestiende eeuw overheerst werden door de Spanjaarden en Portugezen, hadden zowel de Engelsen als de Fransen zich gedurende deze eeuw reeds in het Atlantische gebied gepresenteerd. De Nederlandse afwezigheid in het Atlantische gebied gedurende de zestiende eeuw was echter slechts van formele aard, de Nederlandse koopvaardij voer onder de Spaanse paraplu die het kooplieden uit Antwerpen mogelijk maakte een aanzienlijk deel van de Atlantische handel buiten Europa in de Scheldestad te concentreren.

Een aanwijzing voor het belangrijke aandeel van de Zuid-Nederlanders in de opbouw van Spaans-Amerika vormt een overeenkomst voor de levering van negerslaven, die in 1528 gesloten werd tussen de Spaanse kroon en twee kooplieden met de Nederlandse namen Willem Sailler en Hendrik Eynger. Dit tweetal diende gedurende vier jaar vierduizend slaven van Afrika naar het Caraïbische gebied te brengen.
Deze import van negerslaven in Amerika was door de Spanjaarden geregeld in asientoverdragen, waarbij aan particulieren of compagnieën tegen betaling van een bepaalde som aan het Spaanse staatshandelshuis, de Casa de Contratación te Sevilla, het recht werd verleend negerslaven naar de koloniën in de Nieuwe Wereld te brengen en daar te verkopen. Tussen 1528 en 1552 werden verscheidene kooplieden met Nederlandse namen als slavenleverancier voor Spaans-Amerika gecontracteerd.



Geschiedenis van Amerika III-6

Fransen
In de zestiende eeuw al gaan Franse expedities met de steun van koning Frans I naar het Noorden van Amerika, met de bedoeling een weg naar Azië te vinden. Na drie pogingen geeft men het op, vooral wegens het moordend klimaat. Het is het begin van de interesse van de Fransen voor dit land en zijn bewoners, de Irokezen.
Het zal evenwel tot het begin van de zeventiende eeuw duren eer de Fransen weer de koloniale tour opgaan, vooral aangelokt door de visvangst en de handel in bont (cfr. museum van Fécamp, Normandië, voor de visvangst in de wateren van Noord-Amerika, Canada). Pas dan gaan ze zich blijvend vestigen in het dal van de Saint-Laurent en in Acadië (Acadie, naam van de streek in Canada aan de Atlantische oceaan, waar de eerste Fransen zich vestigden). In 1608 wordt Quebec gesticht. De eerste, kleine kolonie, die het moet hebben van de handel in bont, ondervindt de concurrentie van de Engelsen, die het gebied ook verkenden, en wordt bedreigd door de vijandige Irokezen. Pas rond 1665 zal Frankrijk een regiment soldaten sturen en de Irokezen tot wapenstilstand dwingen. Dan pas zal trouwens (onder Colbert en Lodewijk XIV) de immigratie en administratie van de overzeese gebieden beter georganiseerd en versterkt worden. Tot dan toe ging het om slechts een 2000 kolonisten. De koude, nog verergerd door de kleine ijstijd van de zeventiende-achttiende eeuw, zal de kolonisatie sterk vertragen.

Vanuit dat



Geschiedenis van Amerika III-5

De opbouw en exploitatie van Brazilië als suikerkolonie vereisten meer investeringen dan Portugal zelf in staat was op te brengen, mede in verband met de kosten van de Portugese expansie in Azië. Zuid-en Noord-Nederlandse kooplieden profiteerden van deze situatie en stelden geld beschikbaar voor de aankoop van slaven en suikerkooktoestellen. De ruwe suiker werd door Nederlandse reders naar Antwerpen, Amsterdam en Hamburg gebracht. Portugal had in 1559 de suikerraffinage in eigen land verboden in de valse hoop de suikerindustrie in Brazilië zelf te kunnen ontwikkelen. Gelet op het bovenstaande was er voor de Nederlandse kooplieden weinig aanleiding zich in het Atlantische gebied zelfstandig te manifesteren. Hun handel met het Spaanse en Portugese Rijk binnen en buiten Europa groeide ondanks de oorlogssituatie tussen de Republiek en Spanje.

Nadat Portugal in 1580 in Spaanse handen was gekomen, beschouwde Nederland Brazilië als vijandig gebied. Herhaaldelijk werden Braziliaanse kustplaatsen door Nederlanders en Engelsen geplunderd. De Hollanders lukte het wel om voet aan grond te krijgen in Brazilië. In 1624 namen ze Salvador in onder leiding van Piet Hein. Deze bezetting zou door een slechte organisatie echter maar één jaar duren. Vijf jaar later veroverde Hein het kustgebied van Pernambuco en deze bezetting zou een kwart eeuw duren onder het bestuur van Johan Maurits van Nassau. Het dorpje Recife werd steeds verder uitgebouwd en in 1641 strekte Nieuw-Holland zich uit over het hele noordoosthoek van Brazilië.
In dat jaar werd ook een vredesverdrag getekend tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden (Holland en Zeeland) en Spanje en dat was voor het bestuur van de West Indische Compagnie (WIC), de Heren Negentien, een sein om de uitgaven die Johan Maurits deed, te verminderen. Johan Maurits werd korte tijd later gesommeerd naar Holland terug te keren en in 1654 namen de Portugezen zonder een schot te lossen de stad Recife over en in 1661 werden de Nederlandse rechten voor 8 miljoen gulden aan Portugal verkocht.

De ontdekkingstochten naar het binnenland van Brazilië begonnen in de 17e eeuw. Deze expedities, “bandeiras” genaamd, gingen voornamelijk op zoek naar edelmetaal en slaven. Eind 17e eeuw werd er in het bergachtige Minas Gerais eindelijk goud gevonden. Duizenden goudzoekers trokken daarop het binnenland in. In de 18e eeuw emigreerden meer dan 300.000 Portugezen naar Brazilië en tevens werden er nog steeds grote aantallen slaven uit Afrika aangevoerd om het werk in de mijnen te doen.
Door de goudwinning werd het zuidoosten van Brazilië steeds belangrijker en in 1763 werd Rio de Janeiro dan ook de nieuwe hoofdstad van het Brazilië. Ook de indianen werden in die tijd opgejaagd door de slavendrijvers om als plantagearbeiders dienst te doen. Portugese geestelijken en met name de Jezuïeten probeerden de inheemse bevolking te beschermen en kwamen dan ook regelmatig in conflict met de Portugese bestuurders. Rond 1750 speelde weer zo’n conflict, maar nu werden de Jezuïeten verbannen en verloren de indianen hun beschermers.



Geschiedenis van Amerika III-4

In de zestiende eeuw werden de Portugezen aangevallen door de Fransen op de plaats waar nu Rio de Janeiro ligt. De Fransen hadden omstreeks 1500 talrijke reizen naar de Braziliaanse kust ondernomen; zij hadden het land meteen Brésil genoemd en het Frans kent een groot aantal woorden die rechtstreeks (zonder tussenkomst van de Iberische talen) ontleend zijn aan de inheemse dialecten (ananas, manioc, tapir, jaguar, caïman, toucan, acajou enz.). Misschien zit er dus een grond van waarheid in de bewering van de bewoners van Dieppe dat Brazilië vier jaar voor de eerste reis van Columbus door een zekere Jean Cousin zou zijn ontdekt




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.