Archive for the 'Deel III: Het Ottomaanse Rijk (16e tot 18e eeuw)' Category

GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (8)

De voornaamste reden voor de veranderingen die einde achttiende eeuw beginnen op te treden in de machtsverhoudingen is echter de veranderende betrekking met Europa. Vanaf de zestiende eeuw verschenen de Europese rijken – Frankrijk, Engeland, de Verenigde Provincies – economisch op het toneel in het Ottomaanse Rijk. Dank zij hun industriële technieken beginnen ze producten uit te voeren naar de Islamlanden. In de zeventiende en achttiende eeuw moeten de verzwakkende Ottomanen hen nog meer handelsvoorrechten verlenen: zo komt de handel in alle landen rond de Indische Oceaan onder hun controle.
Op het einde van de achttiende eeuw bevonden diezelfde Europese landen zich in een proces van voortdurende accumulatie van geldmiddelen. De Ottomaanse landen, evenals andere delen van Azië en Afrika, verkeerden daarentegen nog steeds in een situatie waarin de bevolking in haar groei werd belemmerd door epidemieën en hongersnoden (in sommige gebieden nam de bevolking zelfs af) en waarin de productie niet het benodigde kapitaal opleverde voor fundamentele veranderingen in de productiemethoden of voor enige toename van de georganiseerde macht van de overheid.
En het ligt wel voor de hand: op de economische overheersing volgt beetje bij beetje ook een politieke overheersing.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (7)

Toch bezaten allen die het islamitisch geloof beleden iets gemeen dat dieper ging dan politieke loyauteit of gemeenschappelijke belangen: een gemeenschappelijk besef deel uit te maken van een duurzame en onveranderlijke wereld die zijn oorsprong vond in de definitieve openbaring van God middels de Profeet Mohammed en die zich uitte in verschillende vormen van denken en maatschappelijke activiteit: de koran, de overlevering van de Profeet, het systeem van wetten en regels voor het ideale maatschappelijke gedrag, de op de graven van hun stichters georiënteerde soefi-orden, de scholen, de reizen van geleerden om kennis te vergaren, de verspreiding van boeken, de vasten tijdens de ramadan, die tegelijkertijd en op dezelfde manier door moslims overal ter wereld in acht werd genomen, en de bedevaart, die duizenden uit alle delen van de islamitische wereld op hetzelfde moment naar Mekka bracht.
Wel werden bepaalde ideeën in de islamitische wereld versterkt en beïnvloed door stromingen, die in de achttiende eeuw vanuit Indië via Mekka kwamen.
In Indië heerste in die tijd de machtige soennitische dynastie, de Mogol, over moslims en hindoes.
Ook in Midden-Arabië ontstond in diezelfde achttiende eeuw een stroming, die later grote invloed zou hebben: die van de godsdiensthervormer, Moehammad ibn ‘Abd al-Wahhaab (1703-1792). Hij wilde een terugkeer naar de leer van de islam zoals uitgelegd door de leerlingen van Ibn Hanbal (zie Hanbalitische school): strikte gehoorzaamheid aan de koran en de hadieth, verwerping van alles wat beschouwd kon worden als ongeoorloofde nieuwlichterij (bv. de verering van overleden heiligen als voorsprekers bij God en de bijzondere godsdienstige opvattingen en praktijken van de soefi’s). De hervormer sloot een verbond met een plaatselijke heerser, Moehammad ibn Sa’oed, wat leidde tot de vorming van een staat die ernaar streefde te leven volgens de richtlijnen van de sjarie’a, en de aanspraken van de Ottomanen op het beschermheerschap van de islam verwierp. Een Wahhabietenvorst zal in het begin van de twintigste eeuw de moderne staat Saoedi-Arabië stichten.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (6)

In de achttiende eeuw begint voor het Ottomaanse rijk wat sommige historici noemen het verval, andere een grondige aanpassing aan veranderende machtsverhoudingen.
Wat die aanpassing van het Ottomaanse bestuurssysteem betreft: de macht verplaatst zich in Istanbul van de huishouding van de vorst naar een oligarchie van hoge civiele ambtenaren in en rond de departementen van de grootvizier.
Ook in de provinciehoofdsteden ontstaan lokale heersende groepen die erin slagen greep te krijgen op de belastingsmiddelen van de provincies en deze te gebruiken voor het vormen van een eigen lokale strijdmacht. Die heersende groepen waren ofwel door Istanbul erkende heersende families, ofwel groepen mamloeks, mannen uit de Balkan of de Kaukasus. Deze laatste waren als militaire slaven of rekruten in de huishouding van een gouverneur of legercommandant in een stad terecht gekomen. Ze waren opgeklommen tot belangrijke functies in het lokale bestuur of het leger en erin geslaagd hun macht door te geven aan andere leden van diezelfde groep. Zulke lokale heersers konden hun belangen verbinden aan die van kooplieden, landeigenaren en de ‘ulama van de stad.
Die situatie was zo in bijna alle provincies van het rijk, die vanuit Istanbul minder gemakkelijk bereikbaar waren. Toch betekent dit niet dat deze plaatselijke heersers onafhankelijke monarchen waren: ze bleven meestal allemaal ‘lokale Ottomanen‘, binnen het Ottomaans systeem, waarin de sultan van Istanbul nog over de uiteindelijke macht beschikte. Toch was het zo dat zelfs de lokale regering en haar bondgenoten buiten de steden niet veel gezag bezat. En in de verst afgelegen streken (zoals bv. Marokko) slaagden de Ottomanen er zelfs niet in hun macht permanent op te leggen.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (5)

Tot de belangrijkste taken van de overheid behoorde het innen van belastingen. Er bestonden drie soorten vaste belastingen: de belasting op de producten van het platteland (gewassen, vis, vee); belastingen en accijnzen op stedelijke activiteiten (winkels, industrieën, khans, wegen…); personele belastingen, te betalen door christenen en joden. In de zeventiende eeuw werd dit systeem vervangen door belastingverpachting.

De sultan was niet alleen de verdediger van de grenzen van de islam. Hij was ook de hoeder van de heilige plaatsen ervan: Mekka en Medina, Jeruzalem en Hebron. Als heerser over Mekka en Medina droeg hij de titel van Dienaar van de Twee Heiligdommen. Hij controleerde de belangrijkste wegen waarover de pelgrims naar de heilige steden trokken en organiseerde en leidde de jaarlijkse bedevaart. De belangrijkste georganiseerde bedevaartskaravanen vertrokken vanuit Cairo en Damaskus. Tijdens de Ottomaanse periode was die uit Damascus de belangrijkste, omdat de Ottomanen er meer greep op hadden.
Maar de meest fundamentele taak van de sultan was het handhaven van de sjarie’a. De rechtsschool die door de Ottomanen werd begunstigd was die der hanafieten. Mufti’s (rechtsgeleerden, interpretatoren van de sjarie’a) uit die school werden aangesteld om de wet te interpreteren. De mufti van Istanbul stond aan hun hoofd en was zo de hoogste functionaris in de hele religieuze hiërarchie. Een raad van officiële ‘ulama‘, die de koran interpreteerden, speelden een belangrijke rol in het bestuur van het rijk.

Het leger was in de expansiefaze vooral een ruitermacht, gerekruteerd uit Turken en andere bewoners van Anatolië. De Sipahi’s of cavalerie-officieren mochten in beperkte mate belastingen heffen om hun aantal soldaten op peil te houden. Later werd een nieuw legerkorps gecreëerd, een zeer gedisciplineerde permanente infanterie, de janitsaren (van het Turks geni çeri, nieuw leger), gerekruteerd uit christelijke kinderen die door middel van een periodieke lichting (devçirme) aan hun familie werden onttrokken en tot de islam bekeerd. De janitsaren waren in Bursa gelegerd en werden gekenmerkt door fanatisme en tucht. Na de grote veroveringen werd het korps der janitsaren een soort pretoriaanse wacht, die de sultans aan de macht hielp en ook weer afzette. Na de nederlagen in Moldavië, Servië en Griekenland in de negentiende eeuw liet sultan Mahmut II de janitsaren door andere troepen overvallen en nagenoeg uitmoorden (1826). Daarna werd het korps opgeheven.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (4)

De sultan beschikte over de absolute macht, zowel bestuurlijk, militair als godsdienstig. Voor de opvolging waren geen regels voorzien. Om de strijd om de troon te vermijden liet de nieuwe sultan meestal al zijn broers, die hem zijn positie konden betwisten, ombrengen.
De vorst woonde van de buitenwereld afgesloten in het Topkapi-paleis. Dat stond op een heuvel die uitzag op de Bosphorus. Hij leefde daar te midden van zijn slaven en zijn hariem, en zonder ooit huwelijken te sluiten met Ottomaanse families, die op die manier teveel invloed zouden kunnen krijgen. Er bestond een hofcultuur: een ingewikkelde etiquette, een Ottomaans-Turkse taal verrijkt met ontleningen aan het Perzisch en het Arabisch, een opleiding waar zowel de hoofse Perzische literatuur als de religieuze Arabische literatuur deel van uitmaakten.

Aan het hoofd van het bestuursapparaat stond de grootvizier, die weldra, onder het gezag van de vorst, over absolute macht zal beschikken. Hij werd bijgestaan door een aantal viziers, die zeggingschap hadden over het leger, de provinciale bestuurders en het ambtenarenapparaat. De provincies werden bestuurd door een bey of goeverneur. Deze was zowat een sultan in het klein, en in de periodes van zwak centraal gezag gedroeg hij zich ook meestal zo.
Die hoogste posities waren in de eerste periode meestal in handen van legeraanvoerders, leden van de voormalige heersende klassen van staten die in het rijk waren opgenomen en de ontwikkelde klassen van de steden. Maar in de zestiende eeuw werden de hoogste functionarissen grotendeels gerekruteerd uit de hofhouding van de vorst zelf. Die hofhouding bestond uit mensen die via de verplichte rekrutering (zie lager) in het leger waren gekomen, uit slaven van de Kaukasus en uit leden van vroegere heersende families. Op deze manier kon de vorst controle uitoefenen over het hele regeringsapparaat. Vanaf de eerste helft van de zeventiende eeuw verzwakte echter de macht van de vorst. Later werd de grootvizier machtiger en werd de autocratie meer een oligarchie van machtige ambtenaren.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (3)

De Osmanen slaagden er in dank zij hun superieure en militaire organisatie in die eerste helft van de zestiende eeuw Syrië, Egypte en West-Arabië te veroveren, en kort daarop Irak met Bagdad op de Safaviden (in 1534).

Het hoogtepunt van de macht bereikte het Osmaanse rijk onder Süleyman I de Prachtlievende (1520-1566), die ook nog Hongarije veroverde en oprukte naar Wenen. Die stad hield echter stand. Onder deze sultan sloten de Osmanen een verdrag met de Franse koning Frans I tegen Karel V. Na de dood van Süleyman kwamen minder krachtige figuren aan de macht, maar toch slaagden de Osmanen erin de veroverde gebieden tot in de zeventiende eeuw te bewaren. Op zee echter leden ze een verpletterende nederlaag bij Lepanto in 1571, tegen een door de paus bijeengebrachte coalitie van westerse machten. In 1683 leden de Osmanen een definitieve nederlaag bij Wenen: dit was voor het rijk het begin van het einde.

De Ottomaanse vorst droeg de titel van ‘sultan’ of padishah, waardoor hij uiting gaf aan zijn band met de Perzische koningstraditie; hij was echter ook erfgenaam van een specifiek islamitische traditie en mocht er aanspraak op maken dat hij het legitieme gezag uitoefende. Sinds de verovering van de arabische gebieden droeg hij ook bij gelegenheid de titel van ‘kalief’, maar dat impliceerde in die tijd niet dat hij aanspraak maakte op het universele of exclusieve gezag dat vroegere kaliefen hadden bezeten.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (2)

De Osmaanse of Ottomaanse dynastie:

Onder druk van de Mongolen waren de Osmanen (een van de belangrijkste Turkse stammen) vanuit Chorasan naar Klein-Azië getrokken, waar ze het gezag erkenden van de seldsjoekische sultan van Konya. Orhan, de zoon van Osman I (1281-1326), die zijn naam gaf aan het rijk, nam Bursa tot hoofdstad en organiseerde het rijk. Stapsgewijs hebben zij heel Klein-Azië veroverd op de andere Turkse emiraten en op de Byzantijnen. In 1354 staken ze naar Europa over, in 1365 werd Adrianopel (nu Edirne) residentie van de Osmaanse sultan, die kort daarop Servië (in de slag van Kosovo), Bulgarije en Bosnië veroverde. Het beleg van Konstantinopel werd onderbroken door de invasie van de Mongolen onder Timoer Lang, die in 1402 de Turken bij Ankara versloeg. Het Osmaanse rijk herstelde zich echter van de slag en in 1453 werd Constantinopel ingenomen en gemaakt tot hoofdstad van het Osmaanse of Ottomaanse Rijk, met de nieuwe naam: Istambul.

In het westen werd de islam geconfronteerd met de groeiende macht van de Portugezen in de Indische Oceaan en de Spanjaarden in de westelijke Middellandse Zee. In 1492 werd de laatste moslimdynastie uit Spanje (Granada) verdreven. De Osmanen zullen in het begin van de zestiende eeuw proberen de verdere opmars van de Portugezen te stuiten en in de Middellandse Zee de Spaanse expansie in te dammen, door o.m. steunpunten uit te bouwen in Algiers (1525), Tripoli (1555) en Tunis (1574). In Marokko zullen ze echter nooit voet aan wal krijgen.

In het oosten werd de macht van de Osmanen bedreigd door de Safaviden. Deze Perzische dynastie was in het begin van de zestiende eeuw opgekomen en voerde het sjiisme, tot dan toe een eerder Arabisch fenomeen, in Iran in (later werd Isfahan hun hoofdstad). Een langdurige strijd volgde om de controle van de grensgebieden tussen beide machtscentra.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel III (1)

HET OTTOMAANSE RIJK (16e tot 18e eeuw)

Voorgeschiedenis:

Zoals hoger reeds vermeld, worden de eerste Turkse stammen, geleid door het vorstengeslacht der Seldjoeken, in de tiende eeuw door de Iraanse dynastie der Samaniden (die heersten over een rijk met hoofdstad Boechara) tot de islam bekeerd.

In de elfde eeuw (in 1055) zullen die Turken profiteren van de zwakheid van de Arabische islam om in Bagdad de macht te grijpen. Die zwakheid was het gevolg van het overwicht van de sji’itische dynastieën der Bouyiden in Bagdad en van de Fatimiden in Egypte, sji’itisch en dus in de ogen van veel islamieten heterodoks. De Seldjoekenvorst krijgt de titel van ‘sultan’. Vanaf het moment, waarop de Seldsjoeken een einde maken aan de ‘arabische anarchie’, zal de geschiedenis van het Midden- en Verre Oosten een Turks feit worden en niet meer een Arabisch feit. De Turken waren strikt soennitisch, en met hen zullen de veroveringen van de islam, die twee eeuwen lang waren stilgevallen, weer een aanvang nemen.

In 1071 versloegen de Turken in het oosten van Anatolië, in de slag bij Manzikert,ten noorden van het meer van Van, het leger van de Byzantijnen. Deze nederlaag zal de keizer van Byzantium ertoe brengen de hulp van het Westen in te roepen: de aanleiding voor de latere kruistochten.
In de tien jaren, die op die slag bij Manzikert volgden, veroverden de Seldsjoeken drie vierden van Azië, van Boechara tot Antiochië. De Seldsjoeken zullen in Klein-Azië gedurende twee eeuwen het rijk van Roem stichten, met Konya als hoofdstad en zich handhaven tegen de Byzantijnen en de Kruisvaarders. Een opstand van derwisjen en de inval van de Mongolen zullen een einde maken aan dat rijk. Maar de verturksing van Klein-Azië maakte dat het volgende grote Turkse rijk, dat van de Osmanen of Ottomanen, in dat gebied tot ontwikkeling zal kunnen komen.

De herovering van de gebieden, die de Frankische kruisvaarders in het Nabije Oosten hadden ingepalmd, is voor een groot stuk het werk van de Seldsjoeken.
Zij veroverden als eerste Edessa op de Franken, wat aanleiding was voor de tweede kruistocht. Noer al-Dien stichtte een turks-arabisch koninkrijk in Syrië. Zijn neef Salaah al-Dien (Saladin) profiteerde van de zwakheid van het Fatimidische rijk in Egypte, dat door de kruisvaarders werd bedreigd, om de macht daar over te nemen. De dynastie van Salaah al-Dien, de Ayyoebiden, zal een kleine eeuw over Egypte regeren en het land weer soennitisch van geloof maken. Daarna zullen de mamloeks, soldaten-slaven van de sultans, de macht grijpen. Het zijn deze mamloeks, die de Mongolen zullen verslaan en de Franken voorgoed uit Syrië zullen verdrijven.
In 1517 zullen de Osmaanse Turken Egypte binnenvallen, maar er niet in slagen de kaste van de mamloeks helemaal uit te schakelen. Pas in 1811, na de veldtocht van Napoleon in Egypte zullen ze worden uitgemoord.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.