Archive for oktober, 2012

De grote transformatie (10)

In de zesde eeuw v.C. ontstond in India een nieuwe filosofie: Samkhya (‘onderscheid’, ook wel beschouwing of discussie), gericht op het purusha (de ‘persoon’ of het ‘zelf’), de essentie van de mens. Samkhya luidde een nieuw stadium van zelfbewustzijn in. Het was een atheistische filosofie: geen belangstelling voor de deva’s.
Samkhya heeft twee bijdragen geleverd aan de Indiase spiritualiteit: eerst het inzicht dat het hele leven dukkha was, dwz ‘onbevredigend, verkeerd’, en dan de bevrijding door yoga, die een veeleisende praktijk was en een regelrechte aanval op het ego (yoga = onder het juk brengen)

Tegen het einde van de vijfde eeuw werd de karma-doctrine algemeen aanvaard: iedereen zat verstrikt in een eindeloze cyclus van dood en wedergeboorte, en de kwaliteit van hun handelingen zou hun status in het volgend leven bepalen. Een slecht karma = wedergeboren als slaaf, dier of plant. Een goed karma: wedergeboren als koning of god.
De leer van de karma, en de sociale crisis als gevolg van de maatschappelijke veranderingen (grotere sedentarisatie, steden en handel) verhoogden het pessimisme en de spirituele malaise: velen verlangden naar een boeddha, een Verlichte, die ontwaakt was in het bewustzijn van een andere dimensie van het bestaan

In die tijd schoor een kshatriya (edele en krijger) zijn baard en zijn hoofdhaar af, trok de safraangele mantel van de wereldverzaker aan, en begaf zich op weg. Zijn naam: Siddharta Gautama. Hij zag dat het leven slechts lijden was, ouderdom, ziekte, dood, verdriet en bederf; en ging op zoek naar bevrijding, naar het ‘nirvana’ (de uitdoving). Hij werd de Boeddha genoemd, de Verlichte of Ontwaakte. De verlichting kwam niet door zijn lichaam door uithongering tot overgave te dwingen of zijn psyche door yoga te bestoken; wel door positieve geestestoestanden te stimuleren, zoals de belangeloze impuls van mededogen, en de begeerte te vermijden die voor deze bevrijding een obstakel was.
De mahabharata, het grote heldendicht van India, opgesteld in kringen van priesters en wereldverzakers, probeert (tevergeefs) een antwoord te geven op het dilemma waar de krijgersklasse voor stond: hoe kon een koning of krijgsman die het ideaal van de ahimsa aanhing, zichzelf verzoenen met zijn levenstaak die hem dwong ter verdediging van de gemeenschap te vechten en te doden?

Tegen het einde van de spiltijd in India werd de Indische religie theistisch: de kale, aniconische religie van de veda’s en de wereldverzakers, die de rol van de goden zo drastisch had ingeperkt, maakte plaats voor de extravagantie van de hindoes met bont beschilderde tempels, kleurige optochten, populaire bedevaartplaatsen en verering van beeltenissen van een hele schare exotische godheden.
Uit die tijd dateert de bhagavad-gita, ‘het Lied van de Heer’, een dialoog tussen Arjuna, de grootste krijger, en zijn vriend Krisjna. Het getuigt van een nieuw religieus inzicht bezield door afkeer van geweld. Een tekst toegankelijk voor iedereen.
Ook kooplieden werden gedwongen, wilden ze slagen in hun handel, zich te gedragen op een manier die – in boeddhistische termen – ‘onproductief’ of zelfs simpelweg zondig was. Zijn ‘begeerte’ en streven naar werelds bezit klonk hem onlosmakelijk vast aan de kringloop van dood en wedergeboorte.
Het epos herinnert ons eraan dat slechts een elitaire minderheid betrokken was bij de Grote Transformatie.



De grote transformatie (9) India

India en de spiltijd.
In de negende eeuw v.C. is in India de spiltijd begonnen, toen de ritualisten, die behoorden tot de brahmaanse priesterklasse, de liturgie begonnen te hervormen. Hun doel was het bannen van de gewelddadigheid uit de offerriten, hun ideaal de ahimsa of geweldloosheid.
Het belangrijkste effect van de rituele hervorming was de ontdekking van de innerlijke wereld: het atman, het ‘zelf’. Het lijkt een moeilijk in onze taal weer te geven werkelijkheid. Het is hiet wat wij de ‘ziel’ noemen, want het atman was niet geheel geestelijk. Het spraakvermogen? Het ademhalen? Het innerlijke vuur van de mens?

In de achtste eeuw was het de sanyasin, de wereldverzaker, die het volgende stadium van de spiltijd in India zal vormgeven. De sanyasin, met hun lange, losse lokken en hun gewaden in een vuilgele tint, trokken zich terug uit de wereld en beoefenden een vroege vorm van yoga.

Uit de kringen van de sanyasins en de brahmana’s ofte priesterklassen komen de geschriften voort, die upanishads worden genoemd, en grote invloed hebben gehad op de spiritualiteit van het hindoeïsme.
Er zijn dertien klassieke upanishads, geschreven tussen de zevende en tweede eeuw v.C.: de nadruk ligt niet meer op de uiterlijke uitvoering van een rite maar op de innerlijke betekenis ervan
Het diepe inzicht van de wijzen van de upanishads: diep in de mens huist een onsterfelijke vonk die deel had aan – van dezelfde aard was als – het onsterfelijke brahman dat de hele kosmos bijeenhield en leven schonk.

Upanishad betekent letterlijk: ‘gaan zitten naast’. Dat verwijst naar de overdracht van esoterische kennis. De diepe, bevrijdende kennis dat het brahman hun atman was. Het atman was fysiek en geestelijk, immanent in het hart en het lichaam, de ultieme onveranderlijke innerlijke kern van alle dingen.



De grote transformatie (8)

In verband met Confucius beschikken we over de Analecten ofte Gesprekken met Confucius. Dat zijn honderden losse, korte opmerkingen zonder enige poging om een duidelijke afgebakende visie te formuleren. Voor Confucius was het ‘egoprincipe’ de bron van menselijke zelfzucht en wreedheid. Heiligheid is onlosmakelijk verbonden met altruïsme: “Wat u voor uzelf niet wenst, wens dat ook een ander niet” (later door anderen de Gulden Regel genoemd). Alles draaide om het verwerven van het ‘ren’ = goedheid, medemenselijkheid. Gezien de achtergrond van geweld in de maatschappij waarin Confucius leefde, is de opmerking van Francis Fukuyama in zijn boek: “De oorsprong van onze politiek” wel terecht, als hij schrijft dat het confucianisme een vorm was van sociaal protest.

Na de tijd van Confucius volgt de periode van de Strijdende Staten (van 485 tot 221 v.C.). Oorlog voeren was nu geen voorrecht meer voor de aristocratie: boeren werden meer en meer ingezet voor de strijd. Een vreselijke, gewelddadige periode die de zoektocht naar een nieuwe religieuze visie verhevigde.

Na Confucius en door hem geïnspireerd hebben heel wat denkers en filosofen van zich laten horen, al dan niet in éénklank met Confucius zelf: Mozi (480-390 v.C.), die een boodschap van geweldloosheid en universele liefde bracht; Yangzi, die daarentegen pleitte voor een ‘ieder voor zich’; Huizi (370-319), een volgeling van Mozi, Zhuangzi, volgeling van Yangzi en kluizenaar, en Meng-ke ofte Mencius, die het ren van Confucius definieerde als ‘goede wil’.

Tegen het einde van de periode van de Strijdende Staten, in de derde eeuw v.C. komt een nieuwe filosofische school op: de legalisten, die theorieën verkondigden over efficiënt bestuur. De meest bekende tekst van die school is de Tao te tsing, ofte Boek van de weg en de deugd. Geschreven door een zekere Lao-tse (Oude Meester), de laatste grote wijze van de Chinese spiltijd.

De legalistische staat Qin maakte een einde aan de Strijdende Staten en smeedde het keizerrijk tot een eenheid, steunend op militaire macht. Dit luidde de doodsklok over het spiltijd-streven naar moreel gedrag, goede wil en geweldloosheid.



De grote transformatie (7) China

China voor de spiltijd.
Het land is verdeeld in kleine en grote min of meer onafhankelijke rijken, die mekaar voortdurend bestrijden.

Van ongeveer 1600 tot 1045 voor Chr. beheerste de Shang-dynastie een enorm gebied op de grote vlakte. Het is geen gecentraliseerde staat maar een netwerk van kleine paleissteden. Er is geen sprake van een egalitaire maatschappij, integendeel er heerst een geobsedeerde aandacht voor hiërarchie en klasse.
De edelen in de steden besteedden hun tijd aan godsdienst, oorlog voeren en jagen. De boeren op het platteland vormen gemeenschappen georganiseerd rond de terugkerende ritmes van de natuur: winter en zomer. Een vreemde mengeling van raffinement, intellectualisme en barbaarsheid, wreedheid en geweld, ook in de godsdienst.

In de elfde eeuw v.C. werden de Shang overrompeld door de Zhou-dynastie. De Zhou introduceerden een ethisch ideaal in een godsdienst die zich tot nog toe niet om moraal had bekommerd. De Hemel werd niet eenvoudigweg beïnvloed door het slachten van varkens en ossen, maar door mededogen en rechtvaardigheid. Dit wordt een belangrijk ideaal van de Chinese spiltijd. De rituelen dienen als middel om de mensenmaatschappij te conformeren aan de weg (tao) van de Hemel.

In de achtste, zevende eeuw voor Chr. zijn oorlog voeren, het hofleven en het familieleven onderworpen aan riten, die dat alles onder controle moesten houden. Er heerste m.a.w. een geregulariseerde conformiteit. Sommige van die riten hadden beslist een spirituele lading. Maar de spiltijd begint in China pas een tweetal eeuwen later.

In tijden van crisis (zesde eeuw voor Chr.) wordt Kong-qiu geboren (551-479), later in het Westen Confucius genoemd: de spiltijd is begonnen



De grote transformatie (6)

Na 1500 voor Chr. trokken de Ariërs de Indusvlakte in het Noorden van India binnen en veel later ook nog de Gangesvlakte. De veda’s ofte rituele teksten, geschreven in het Sanskriet, zijn onze enige bronnen daarvoor. In de Indusvlakte troffen ze de resten aan van een voorgaande beschaving, met steden als Harappa, een beschaving die contacten schijnt gehad te hebben met de Sumeriërs uit het Tweestromengebied. De kern van de veda’s, de rig veda, een verzameling van 1028 hymnen, verdeeld over tien boeken, onthuld aan de grote zieners, gaat op die vroege Ariërs terug. Het zijn geen coherente verhalen over goden en ze bevatten ook geen duidelijke beschrijvingen van de offerrituelen.

De Ariërs, die de Punjab, het Noordwesten van India, binnendrongen, waren ruig levende, woest drinkende mensen. Toch toonden ze ook aanleg voor het spirituele: maar hun zieners vertegenwoordigden slechts een kleine minderheid. Tijdens de late vedische periode (rond 1000 v.C.) ontwikkelden ze het idee van het brahman, de meest verheven werkelijkheid. Het brahman was geen deva (godheid), maar het leven zelf, ondefineerbaar, alleen in rituelen te ervaren.

De religieuze tradities, die ontstaan zijn kort na de inval van de Ariërs in India, zijn volgens Armstrong een reactie op het geweld, dat met die invallen gepaard ging en zich ook uitte in de riten en offers van de beleden godsdienst. Daarom enkele citaten uit het zeer interessante boek van de Nederlandse filosoof Hans Achterhuis over geweld:

“Benjamin (Walter Benjamin: “Zur Kritik der Gewalt”) suggereert met een verwijzing naar Kaïn, de broedermoordenaar, dat het geweld de grondslag is van elke cultuur. Volgens het verhaal van Genesis 4 werd Kaïn, na Abel gedood te hebben, de stichter van de eerste stad. René Girard heeft laten zien dat dit Bijbelse oerverhaal over het begin van de menselijke samenleving terugkeert in de mythologie van vele volken. De moord van Romulus op Remus bij de stichting van Rome is na het Bijbelverhaal voor de westerse mens hiervan ongetwijfeld het bekendste voorbeeld.”
(Hans Achterhuis: Met alle geweld. Een filosofische zoektocht, p. 37)

“Volgens René Girard (La violence et le sacré, 1972) kan geweld voortkomen uit ondoorzichtige processen waarin ‘goede’ of ‘normale’ mensen zijn betrokken. Wanneer ik een model, een voorbeeldfiguur die ik bewonder, navolg, kan die nabootsing (mimese) tot een gewelddadige botsing leiden als zij zich tot de begeerte uitstrekt. Twee mensen begeren dan hetzelfde object en het geweld is onvermijdelijk. Girard onderkent deze processen van mimetische begeerte ook in het oergeweld en hij laat zien dat de religie een op zich gewelddadige constructie is om dit oergeweld te kanaliseren en te minimaliseren.
(Hans Achterhuis: Met alle geweld. p. 100)



De grote transformatie (5)

Het eerste volk of liever de eerste cultuur, die de spiltijd heeft voorbereid, is die van de Ariërs, vroeger Indo-Germanen, nu Indo-Europeanen genoemd. Wanneer die Ariërs na 1500 voor Chr. vanuit het huidige Oekraïne op zoek gaan naar nieuwe gronden, komen ze eerst in het huidige Iran terecht. Hun goden (of daeva’s/deva’s) heten Varuna, Mithra, Ahura Mazda, Agni, Soma; ze brengen hen offers, al even gewelddadig als hun gedrag tegenover andere volkeren en onder elkaar.
Uit hun midden kwam de bekende Zarathoestra (of: Zoroaster), met zijn verscheurde, innerlijk strijdige visie van een tussen goed en kwaad gepolariseerde wereld, later bekend als het zoroastrisme. Hij zou geleefd hebben tussen 1400 en 1200 v.C.

Over Zarathoestra schrijft de historicus Tom Holland: “Zarathoestra zelf, die de openbaringen van Ohrmazd (= de Goede God, de Eeuwige, de Alom-Stralende, de Volmaakte Wijze) op volmaakte wijze had verspreid, zou voor altijd worden herinnerd als het menselijke equivalent van een heilig vuur: als een door godenhand gesmede schakel tussen de hemel en de aarde. In de ogen van zijn volgelingen was dat wat het betekende een ‘mathran’ te zijn, of een ‘bezitter van de woorden van God’: een profeet “
(Tom Holland: Het vierde Beest. God, de strijd om de wereldmacht en het einde van de oudheid. Amsterdam, 2012, p. 79)

Het metafysisch dualisme van Zarathoestra ofte Zoroaster werd weer opgenomen in de derde eeuw v.C. door Mani, stichter van het Manicheïsme, de indertijd grootste syncretistische godsdienst tot in de zesde eeuw na Chr.

In Rome was het manicheïsme de concurrent bij uitstek van het christendom. Het werd bestreden door de kerkvaders (o.m. door Augustinus). De opvattingen van Augustinus over seksualiteit stammen wellicht van hen. Tot in de middeleeuwen was het manicheïsme een bedreiging voor de katholieke kerk: via de Bogomielen (een sekte in Bulgarijë) leefde het voort tot bij de katharen uit het zuiden van Frankrijk in de dertiende en veertiende eeuw. Deze katharen werden door de katholieke kerk grondig uitgeroeid via de praktijk van de inquisitie. Maar of het manicheïsme daardoor verdwenen is uit de harten en zielen van de mens tot vandaag de dag is maar zeer de vraag.



De grote transformatie (4)

Welke religieuze tradities hebben zich ontwikkeld in de spiltijd?
Het gaat volgens Armstrong over het confucianisme en taoïsme in China, het hindoeïsme en boeddhisme in India, het monotheïsme in Israël en het filosofisch rationalisme in Griekenland.

Wat hebben die verschillende wereldtradities met elkaar gemeen, waardoor kan sprake zijn van een spiltijd?
De figuren, die deze tradities in gang hebben gezet, zijn allemaal mannen, maar de waarden die ze voorstaan kunnen we ‘vrouwelijk‘ noemen: compassie, empathie, mededogen; de gulden regel: wat ge niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet; respect voor iedereen zonder uitzondering.
Ze leefden allen in een tijd vol geweld en oorlog; hun zoektocht was die van een minderheid: vrede, vriendelijkheid, grootmoedigheid jegens iedereen
Hun eerste bekommernis was niet de leer of de metafysica, niet theologische overtuigingen, niet ideeën over God of goden. Religie draaide bij hen om respect voor de heilige rechten van anderen, niet om orthodox geloof.

Aan de spiltijd ging een tijd vooraf waarin de godsdienst al lang een grote rol speelde in het leven en de samenleving. Godsdienst misschien ontstaan als een geloof in één hoge god, een geloof dat met de hemel werd geassocieerd? Of werd het heilige gezien als immanent aanwezig in de wereld om hen heen en in henzelf en werd er van in het begin geloofd in meerdere goden, die met mensen, planten en dieren hetzelfde goddelijk leven deelden? Hoedanook, het lijkt wel zeker dat het offer een overal geldende godsdienstige praktijk was in de prehistorische wereld. Er zijn aanwijzingen van mensen- en van dierenoffers.

In verband met de ethiek of morele gedraging: zo’n tienduizend jaar voor Chr. heeft zich de neolithische revolutie voltrokken: de geleidelijke overgang van een nomadische levenswijze naar een sedentair bestaan. Het directe gevolg daarvan was de organisatie van de samenleving in steden en dorpen, met vrijgestelden voor godsdienst, bestuur, administratie enz. De bevolking groeide aan, er ontstond grotere rijkdom (vooral kuddes) en ongelijkheid. En natuurlijk de onvermijdelijke conflicten, oorlogen en geweld, tussen boerengemeenschappen en groepen jagers-verzamelaars, tussen steden en tussen koninkrijken.



De grote transformatie (3)

De volgende cultuur, die een rol speelt in de spiltijd, is die van Israël. Volgens de bijbel zou Abraham, de voorvader van het volk van Israël, zich rond 1750 in Kanaän hebben gevestigd. Zijn kleinzonen zijn tijdens een hongersnood naar Egypte getrokken en pas rond 1250 v.C. onder leiding van Mozes naar Kanaän teruggetrokken.

Rond het begin van het eerste millennium v.C. heersten David en Salomo over een verenigd koninkrijk vanuit Jeruzalem. Daarna ontstonden er twee koninkrijken: dat van Israël en dat van Juda.
In de achtste eeuw was Assyrië de grootmacht in het Midden-Oosten. Gevolg: verwoesting van het
Koningrijk Israël. In de zesde eeuw was het de beurt aan het koninkrijk Juda om ditmaal door de Babyloniërs onder de voet te worden gelopen, met de ballingschap als gevolg
Dank zij de Perzische vorst Cyrus konden de ballingen terug naar huis, naar Jeruzalem, dat van nu af aan (in de vijfde eeuw v.C.) een politiek onbeduidende stad zou zijn in de rand van het Perzische rijk.
Na de Perzische overheersing kwam Judea in de handen van de opvolgers van Alexander de Grote, later van de Romeinen.

Griekenland
tenslotte, tijdens die spiltijd. Na de ineenstorting – rond 1200 v.C.- van het Myceense rijk, waarvan de verovering van Troje de laatste heldendaad was, volgden de Griekse middeleeuwen en langzame opbouw van de stadstaten. De vijfde eeuw v.C. is de klassieke tijd, met Athene als leidende stad, in voortdurende tweestrijd met Sparta
In de vierde eeuw begint het verval, de opkomst van Macedonië (Alexander de Grote) en de verspreiding van de Griekse taal en cultuur (het Hellenisme)



De grote transformatie (2)

Karen Armstrong situeert het begin van onze religieuze tradities in het eerste millennium voor Chr., van 900 tot 200 voor Chr., in een tijd die door de Duitse filosoof Karl Jaspers de ‘Spiltijd‘ wordt genoemd, een scharnierpunt in de geestelijke ontwikkeling van de mensheid.
Op de achtergrond ervan speelt zich de geschiedenis af van vier volkeren in het Oosten en het Midden-Oosten: China, India, Palestina en Griekenland. Niet verwonderlijk, als men bedenkt dat de homo sapiens in die streken het eerst van een bestaan van jager-verzamelaar is overgegaan op een sedentair bestaan, met als direct gevolg een bevolkingsexplosie en de vorming van steden en rijken.

Over welke volkeren of culturen gaat het concreet?
De eerste en wellicht oudste is de cultuur van de Ariërs, ook wel nu “Indo-Europeanen” genoemd, die ongeveer 5000 jaar geleden vanuit de steppen van Zuid-Rusland uitzwermden enerzijds naar het huidige Griekenland, Italië, Scandinavië en Duitsland, anderzijds naar Iran (met het Avestisch dialect) en tot in het huidige India (met een vroege vorm van het Sanskriet als taal)

Als tweede belangrijke cultuur geldt China: verschillende rijken, met als belangrijkste dynastieën in dominerende koninkrijken de Xia-dynastie (2200-1600 v.C.), dan de Shang-dynastie (van 1600 tot 1045), daarna de Zhou-dynastie enz. Pas in de derde eeuw voor Chr. werd China één eengemaakt rijk met één keizer, onder het impuls van het koninkrijk Qin. Maar dan is de spiltijd voor China al zo goed als voorbij.

In India koloniseren de Ariërs zoals reeds gezegd de Indus-vallei in het tweede millennium voor Chr. Voor ze daar kwamen had daar een oude beschaving geheerst met als centrum Harappa (bron: de Veda’s, met de rig veda als belangrijkste deel). In het eerste millennium (van 1000 tot 500 v.C.) volgt dan de expansie van de Ariërs naar het Oosten van India (ontstaan van de upanishads, schriften van de vedische religie). Vanaf de zesde eeuw ontstaan grote koninkrijken, handelsimperia in het stroomgebied van de Ganges, zoals in de vierde eeuw v.C. het Maurya-rijk, dat tot het midden en zuiden van India doordrong.

(wordt vervolgd)



De grote transformatie

In 2005 verscheen van de hand van Karen Armstrong het boek: “De grote transformatie. Het begin van onze religieuze tradities”. Volgens mij een heel belangrijk boek voor deze tijd, maar moeilijk te lezen, aangezien mijn en naar ik veronderstel ook jouw onwetendheid van de geschiedenis van de volkeren, waar die transformatie zich gedeeltelijk afspeelt: China en India. Israël en Griekenland, de twee andere haarden van transformatie zijn ons wellicht iets beter bekend…

Daarom heb ik me voorgenomen ook dit boek in korte stukjes een beetje toegankelijker te maken voor de lezer van deze blog. En wie weet leidt dit dan tot een vruchtbare gedachtewisseling.

Het is toch wel nuttig vooraf enige opmerkingen te maken over de terminologie. De ondertitel spreekt van religieuze tradities: het woord ‘religieus’ is afgeleid van de term ‘religie’. Doorgaans worden de termen ‘religie’ en ‘godsdienst’ als synoniem door elkaar gebruikt. Dit is bij Armstrong echter niet het geval. Een verwittigd lezer is er twee waard.
Godsdienst bestaat al wellicht zo lang als de mens zelf: het staat voor de pogingen van de mens om via riten, offers, leerstellingen en gebruiken contact te zoeken met de wereld van de goden, van het onzichtbare, onnoembare, ongrijpbare. En zo lang de mens al bestaat, is godsdienst in goede zin een poging geweest om te antwoorden op levensvragen, en in slechte zin een middel, in de handen van machthebbers, om hun macht te vergroten.
Het woord ‘religie‘ en nog meer het woord ‘religieus’ wordt door velen, ook door Armstrong, gebruikt om die stroming aan te duiden, die een globale, binnenwereldse visie op het leven en de mens voorstaat. Daarbij verwijst men dan naar de Latijnse oorsprong van het woord: religare betekent immers ‘verbinden’. Religie verwijst dan naar de verbondenheid van de mens met de natuur, met de kosmos, met alle andere mensen, en probeert van daaruit de betekenis van ons mens-zijn te verklaren en een zin te geven.

Het begin van onze religieuze tradities, dat volgens Armstrong plaats vond in het eerste millennium voor Chr., gaat dus over religie in de strikte betekenis van ‘religare = verbinden’ en niet over het fenomeen van godsdienst, dat veel ouder is.




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.