Archive for the 'Deel IV: Tijdperk Europese Rijken (1800-1939)' Category

GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel IV (8)

Terwijl bij de intellectuelen reformistische ideeën leefden, pogingen tot nieuwe, moderne interpretatie van de islam (met feitelijke scheiding tussen het terrein van de godsdienst en dat van het maatschappelijke leven), bleef de grote massa trouw aan de traditionele geloofsopvatting en gebruiken. De voorganger in de moskee en de soefi-leraar bepaalden nog steeds de publieke opinie over de dingen van de dag, vooral op het platteland.
Maar ook bij het gewone volk won de meer activistische, politieke versie van de islam stilaan terrein. Als voorbeeld het ontstaan van een beweging in Egypte, die soortgelijke groepen in andere islamitische landen tot voorbeeld zou dienen: het Genootschap van Moslimbroeders (de Moslimbroederschap), in 1928 door een onderwijzer opgericht. Deze beweging is begonnen als beweging tot hervorming van de individuele en maatschappelijke moraal, gebaseerd op een analyse van wat er aan de moslimmaatschappijen mankeerde. De islam was, zo geloofde men, in verval geraakt door een alom heersende geest van klakkeloze navolging en door de invloed van de uitwassen van het soefisme. Daarbij kwam nog de invloed van het Westen, dat ondanks zijn maatschappelijke deugden slechts vreemde normen en waarden, immoraliteit, missionaire activiteit en koloniale overheersing had gebracht. Ter genezing van deze kwalen moesten de moslims terugkeren tot de ware islam en proberen de voorschriften ervan op alle terreinen van het leven op te volgen. Egypte moest een islamitische staat worden, gebaseerd op een vernieuwde sjarie’a.
De politieke implicaties van deze opvattingen zijn duidelijk: alleen zij zijn rechtmatige heersers die handelen in overeenstemming met de sjarie’a. Aan het einde van de jaren dertig hadden de Moslimbroeders vooral aanhang onder de bevolking van de steden: de middenklasse van handswerklieden, kleine handelaren, onderwijzers, beoefenaren van vrije beroepen. De stichting van Saoedi-Arabië sterkte bewegingen als die van de Moslimbroeders in hun overtuiging dat de doctrines en de wetten van de islam de basis konden leveren van een maatschappij in de moderne wereld.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel IV (7)

Het nationalisme dat in de onderscheiden Arabische landen in die jaren heerste was bestond uit verschillende elementen: een eigen historisch element, waarbij men teruggreep naar de herinnering aan een verder verwijderd, pre-islamitische verleden (bv. in Egypte), een al dan niet expliciet Arabisch element, dank zij het reveil van de Arabische taal (dank zij radio, film en kranten gevormd tot een moderne en vereenvoudigde versie vooral ook weer in Egypte) en onvermijdelijk ook een islamitisch element. Dit laatste bleef in deze periode meestal impliciet en onderhuids, omdat men de scheiding van godsdienst en politiek zag als een voorwaarde voor een succesvol nationaal bestaan, en omdat in vele Arabische staten moslims en christenen naast elkaar leefden.
Het idee van Europa als een toonbeeld van een moderne beschaving dat navolging verdiende leefde sterk in deze nationale bewegingen. Onafhankelijkheid betekende dat men door de Europese staten als gelijke werd geaccepteerd, en dat men tot de Volkenbond werd toegelaten. Modern zijn betekende een politiek en maatschappelijk leven naar Europees model.

Vanouds waren de godsdienst van de stad (van de elite) en van het platteland, al verschilden zij van elkaar, verbonden geweest door dezelfde inachtneming van gebed, ramadan en bedevaart, en eerbied voor dezelfde heilige plaatsen. Nu dreven de twee werelden van denken en handelen verder uit elkaar. In die jaren dertig leefde een groot deel van de intellectuele elite niet meer binnen de grenzen van de sjarie’a. In de republiek Turkije was de sjarie’a afgeschaft en vervangen door positief recht naar Europees model. Elders heerste een dualistisch rechtssysteem: in strafrechterlijke, civiele en handelsrechterlijke zaken werd rechtgesproken volgens Europese wetten en procedures; zaken die de persoonlijke status betroffen stonden onder het gezag van de sjarie’a en de traditionele rechters.
Belangrijkste uitzondering daarbij was het Arabische schiereiland: in Saoedi-Arabië was de hanbalitische versie van de sjarie’a de enige door de staat erkende wet en religieuze verplichtingen, zoals gebed en vasten, werden rigoureus afgedwongen door staatsfunctionarissen.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel IV (6)

Bij het begin van de eerste wereldoorlog schaarde het Ottomaanse rijk zich aan de zijde van Duitsland en Oostenrijk. Aan het einde van die oorlog was de macht van Groot-Brittanië en Frankrijk in het Midden-Oosten en de Maghreb groter dan ooit. Het Ottomaanse rijk was herleid tot Anatolië en een stukje van Europa. In 1920 zal een verzetsbeweging onder de Turkse bevolking van Anatolië, geleid door legerofficieren, leiden tot de afschaffing van het sultanaat en de oprichting van een Turkse republiek (Mustafa Kemal ofte Ataturk). Deze omwenteling wordt aanvaard door de Geallieerden in het Verdrag van Lausanne van 1923, dat als formele einde van het Ottomaanse rijk beschouwd kan worden. In de voormalige Ottomaanse gebieden is Turkije het enige land dat als werkelijk onafhankelijke staat uit de oorlog te voorschijn kwam.

In de jaren tussen de twee wereldoorlogen vonden er in de Arabische samenleving veranderingen plaats die op de duur de aard van het politiek proces zouden veranderen. De eerste was de snelle groei van de bevolking (vooral in Egypte, en dank zij vooral ook een daling van het sterftecijfer ten gevolge van de beheersing van epidemieën en een betere medische zorg). Een andere verandering was dat in die periode de nomadische herders als belangrijke factor in de Arabische maatschappij vrijwel van het toneel verdwenen, als gevolg o.m. van de komst van de spoorwegen en de auto, die het fokken van kamelen – het traditionele transportmiddel – uitschakelde. Verder is er nog de snelle groei van de steden, met als resultaat een verandering in het karakter en uiterlijk ervan.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel IV (5)

De gevolgen van al deze ontwikkelingen voor de bevolking van de moslimstaten was enorm. Het besef van de kracht van Europa drong stilaan door tot de brede lagen van de bevolking. Er ontstond een nieuwe ontwikkelde klasse, opgeleid in scholen waar westerse leraren les gaven. Een nieuwe generatie kwam naar voor, die niet meer geworteld was in de traditionele islamitische leer en bloot stond aan de intellectuele wind uit het westen. Voor moslims, bij wie de islam de kern van hun wezen was, leidde dit tot het grote probleem: als leven in de moderne wereld veranderingen vereiste in de wijze waarop de maatschappij was geordend, moesten zij trachten die veranderingen door te voeren met behoud van hun eigen identiteit. Dit was alleen mogelijk als de islam zodanig werd geïnterpreteerd dat hij verenigbaar werd met begrippen als overleving, kracht en vooruitgang in de wereld. Dit was het uitgangspunt van de zgn. ‘islamitische modernisten’: de islam is niet alleen verenigbaar met rede, vooruitgang en maatschappelijke solidariteit, de grondslagen van de moderne beschaving, maar als hij op de juiste wijze werd geïnterpreteerd, schreef de islam deze juist uitdrukkelijk voor.
De generatie voor de eerste wereldoorlog, die met deze nieuwe ideeën flirtte, was ook de generatie, die de idee van het nationalisme begon vorm te geven. Eerst het Turkse nationalisme, als reactie op de voortdurende en toenemende druk vanuit Europa en op de teloorgang van het ideaal van het Ottomaans nationalisme. Nadat de revolutie van 1908 de positie van de sultan had ondermijnd en uiteindelijk tot de machtsovername door de ‘Jonge Turken’ had geleid, werd ook het Arabische nationalisme sterker.
Deze twee nationalismen waren op dat moment niet in de eerste plaats gericht tegen het opdringen van de Europese macht maar op identiteitsproblemen en op de politieke organisatie van het rijk: welke waren de voorwaarden waaronder de Ottomaanse moslimgemeenschap kon blijven bestaan?
Het Egyptische, Tunesische en Algerijnse nationalisme daarentegen werden geconfronteerd met de specifieke problemen van een Europese bezetting: het uitte zich dan ook in verzet tegen de bezetter.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel IV (3)

Bij de nieuwe regeermethoden in de moslimwereld waren de heersende families en hogere ambtenaren gebaat, maar ook de kooplieden die betrokken waren bij de handel met Europa. Andere groepen leden er echter onder.
De ontwrichting van de economie, het verlies van macht en invloed, het besef dat de politieke wereld van de islam van buitenaf werd bedreigd: dit alles uitte zich in het midden van die negentiende eeuw in een reeks gewelddadige bewegingen. Die waren gericht tegen de nieuwe politiek, tegen de toenemende invloed van Europa en op sommige plaatsen tegen de lokale christenen die er baat bij hadden. Dit was het geval in Syrië, en ook in Libanon, waar de oude symbiose tussen de belangrijkste religieuze gemeenschappen, de christelijke maronieten en de droezen, door de nieuwe omstandigheden werd verbroken. In 1860 brak daar een burgeroorlog uit die leidde tot een bloedbad onder de christenen in Damaskus. Ook in Tunis kwam het in 1864 tot een opstand tegen de bey.
Nadat in 1877 Rusland het Ottomaanse rijk de oorlog had verklaard als gevolg van de gewelddadige onderdrukking van opstanden in de Europese provincies van het rijk, kwam het verdrag van Berlijn van 1878, waarbij het Ottomaanse rijk aan Bulgarije autonomie verleende. Het verdrag van Berlijn was er gekomen omdat o.a. de Britten niet wensten dat Rusland een dominerende machtspositie zou krijgen ten opzichte van het Ottomaanse rijk.
Het proces van afkalving van de grensgebieden ging echter wel door: tegen het einde van de eeuw was het Ottomaanse rijk al zijn nog resterende Europese gebieden kwijt. Wel kreeg het wat respijt toen in Europa de Duitse macht opkwam en de Europese rivaliteit daardoor scherper werd. Zo kon een opstandige beweging in een andere christelijke gemeenschap, die der Armeniërs, ten koste van veel mensenlevens worden neergeslagen, zonder dat de Europeanen tussenkwamen.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel IV (2)

Als reactie op het oprukken van de Europese economische en politieke macht trachtten sommige heersers hervormingen door te voeren, waarbij Europa als model stond voor de moderne beschaving en het Ottomaanse rijk als bondgenoot van Europa.
De sultan Mahmoed II (1808-1839) nam zo maatregelen om een nieuwe strijdmacht te scheppen, met een systeem van dienstplicht en opgeleid door Europese instructeurs.

In Cairo neemt Moehammad ‘Ali (1805-1848), een Turk uit Macedonië, de macht over. Zijn poging om zijn macht uit te breiden naar Soedan, Syrië en Arabië werd deels door de Europeanen verijdeld, omdat ze wilden verhinderen dat een feitelijk onafhankelijke Egyptische staat die van de Ottomanen zou ondermijnen.
Onder Moehammad ‘Ali zullen in Egypte veranderingen worden doorgevoerd diepgaander dan in de rest van het rijk. Zo werd een systematische poging gedaan om een klasse van officieren, artsen, ingenieurs en ambtenaren te creëren, opgeleid aan nieuwe scholen en in Europa. Hij probeerde ook textiel en andere goederen in fabrieken te laten produceren, maar door de beperkte omvang van de binnenlandse markt, de schaarsheid van energie en het gebrek aan technische kennis waren deze pogingen ondoelmatig. Naar het einde van zijn bewind moest hij onder druk van Europa afstand doen van zijn monopolie op de verkoop van katoen en andere produkten.
Egypte belandde in de positie van een plantage-economie die grondstoffen leverde en eindfabrikaten importeerde tegen prijzen die op de wereldmarkt werden vastgesteld.

In Tunis begon de verandering onder het bewind van Ahmad Bey (1837-1855): moderne opleidingen, nieuw leger, direct bestuur en directe belastingsheffing. In 1861 trad daar een soort grondwet in werking, de eerste in de islamitische wereld.



GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM: Deel IV (1)

Het tijdperk van de Europese rijken (1800-1939)

In de tijd dat het Frankrijk van de revolutie en daarna dat van Napoleon oorlog voerde tegen de andere Europese mogendheden, Engeland op kop, drong Frankrijk voor het eerst door tot in het hart van de islamitische wereld. Een Frans expeditieleger onder leiding van Napoleon bezet vanaf 1798 gedurende drie jaar Egypte, en wil vandaar naar Syrië oprukken. Dat wordt hen belet door een gezamenlijk Brits en Ottomaans optreden, het eerste formele militaire verbond tussen de Ottomanen en een niet-islamitisch land.
De wanverhouding in sterkte tussen de Franse troepen van Napoleon en deze van de Egyptische mamloeks was enorm. Deze mamloeks bv. “vertrouwden op hun eigen kracht en waren ervan overtuigd dat als alle Franken zouden komen, deze toch niet tegen hen opgewassen waren en dat zij ze onder de hoeven van hun paarden zouden verpletteren” (volgens de historicus al-Djabarti). De nederlaag kwam des te harder aan.

Na de oorlogen van Napoleon, breidde de Europese macht en invloed zich nog verder uit. Dank zij het katoen, de invoering van stoomschepen en spoorwegen, de bevolkingsgroei en het nieuw soort politieke cultuur vond een enorme ontplooiing van Europese energie en macht plaats en begon de overheersing.
In 1830 werd met hulp van Europa de autonome Servische staat gesticht, in 1833 ontstond het onafhankelijke Grieks koninkrijk na een opstand die begonnen was in 1821 en kon rekenen op de sympathie van heel Europa.
Eveneens in 1830 bezette Frankrijk Algiers, omdat de kooplieden uit Marseille behoefte hadden aan een sterk handelsbolwerk op de Algerijnse kust. Bij het uitbreiden van hun macht naar het binnenland toe ondervonden ze vooral tegenstand van ‘Abd al-Qadir, een plaatselijke leider die in het binnenland een feitelijk onafhankelijke staat had gevormd. De symbolen van zijn verzet tegen de Fransen waren traditioneel. Zijn oorlog was een jihaad, hij rechtvaardigde zijn gezag door te verwijzen naar zijn uitverkiezing door de ‘ulama en zijn eerbiediging van de sjarie’a – maar zijn organisatie van het bestuur vertoonde moderne aspecten. Al-Qadir werd verslagen en verbannen en immigranten begonnen zich in Algerije te vestigen. In 1860 telde de Franse bevolking van Algerije bijna 200.000 zielen, op een moslimbevolking van ongeveer 2,5 miljoen (minder dan vroeger, ten gevolge van de verliezen in de veroveringsoorlog, epidemieën en hongersnood in slechte oogstjaren).




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.