2. Charles Darwin (1809-1882)

Het is nog niet zo heel lang geleden dat ook bij ons Darwin werd verketterd en zijn inzicht werd bestreden. Zelfs nu nog is hij het voorwerp van een bitsige strijd tussen wetenschappers en christenen, die geloven in een rechtstreekse of onrechtstreekse tussenkomst van God in de schepping, vooral dan in de V.S. Daarom is het goed even in te gaan op de weg, die Darwin heeft afgelegd om te komen tot zijn visie op de evolutie.

De vijftig jaar tussen de geboorte van Darwin in 1809 en de verschijning van zijn boek “Origin of Species” in 1859 zijn boeiende jaren geweest voor de ontwikkeling van een nieuw denken. Tegenover elkaar stonden enerzijds het wijd verspreid en heersende geloof in de bijbel als bron voor de kennis over de ouderdom van de aarde en de schepping van de soorten, anderzijds de groeiende overtuiging bij een kleine kring geologen en andere ‘wetenschappers’ op grond van eigen onderzoek, dat de aarde oud was, veel ouder dan de bijbel suggereerde.
Een kleine kring: de grote massa had geen weet van de verhitte discussies, die dank zij de vooruitgang van de kennis in die besloten cenakels plaats hadden. Discussies, niet zozeer over de ouderdom van de aarde (er was al min of meer een consensus dat de aarde veel ouder was dan men vroeger dacht), maar over de catastrofen, die de vondsten van fossielen moest verklaren: hun aantal, hun oorzaken en duur.
Het probleem van de rol van de godheid als schepper werd echter niet openlijk aan de orde gesteld: de idee van evolutie, verandering van de soorten, was blijkbaar al te zeer in strijd met het overal heersende geloof dat God de wereld en de mens had geschapen. Want het werd al vlug duidelijk dat in het moderne begrip van evolutie geen sprake is van doelgerichtheid of voorspelbaarheid. Slechts achteraf kan men verbanden aantonen tussen soorten.

– Darwin vóór de Origin of Species.

Uit een gegoede familie afkomstig (zijn grootvader Erasmus was een dokter, die vooral in natuurwetenschappen geïnteresseerd was, zijn vader eveneens een succesrijk dokter), groeide Charles Darwin op als een gentleman van het platteland. Een grote passie uit zijn jeugd waren kevers. Die beestjes zullen het leven van Charles de richting geven, die we nu kennen: want zijn interesse voor kevers zal hem in contact brengen met en doen opvallen bij leraren, waarvan er één een grote rol zal spelen in de benoeming van de jonge Charles tot natuurkundige op het onderzoeksschip, de Beagle. Met dit schip zal Darwin een reis rond de wereld maken, die vijf jaar zal duren en tijdens welke hij die waarnemingen en soorten zal verzamelen, die tot zijn latere theorie over de evolutie zullen leiden.
“De reis van de Beagle is verreweg de belangrijkste gebeurtenis van mijn leven geweest, en mijn hele loopbaan is daardoor bepaald” schrijft Darwin in zijn autobiografie, lang nadat Origin of Species was gepubliceerd.
De kapitein van de Beagle, Robert Fitzroy, was ironisch genoeg, een overtuigde fundamentalist, die door het verzamelen van specimens over de hele wereld zijn eigen geloof in de goddelijke Schepping van alles wou bevestigd zien. Later zal hij een onverbiddelijke vijand worden van de nieuwe ideeën van zijn vroegere reisgezel.
Darwin verzamelde gedurende de reis ettelijke vondsten (o.m. de fossiele schedel van een megatherium, de uitgestorven en grotere voorloper van de eveneens later uitgestorven Zuidamerikaanse reuze-luiaard), en stuurde ze op in kisten naar Engeland waar vrienden ze in de wetenschappelijk kringen voorstelden en bespraken. Zo werd Darwin nog vóór hij van de reis terug was in Engeland bekend als jong wetenschapper.
Uit zijn beschrijving van zijn Beagle-reis blijkt dat hij echter bijna meer een geologische dan een biologische belangstelling had: het boek van Lyell: Principles of Geology en zijn theorie van het uniformitarianisme (zie boven) had op hem een heel sterke indruk gemaakt.
Hij reisde met de Beagle van december 1831 tot oktober 1836, drie jaar langer dan eerst was gepland. Zijn wereldreis bracht
een aantal belangrijke elementen aan:

* de diersoorten, die hij aantrof op de Kaap Verde eilanden geleken op die van het Afrikaans vasteland, maar verschilden er toch enigszins van; hetzelfde gold voor de soorten op de Galapagoseilanden ten opzichte van die op het Zuidamerikaanse kontinent

* op de Galapagoseilanden verschilden de soorten zelfs van eiland tot eiland: elk eiland had zijn specifieke schildpad “De heer Lawson beweerde direct te kunnen zien van welk eiland een bepaalde schildpad afkomstig was” (Charles Darwin: De reis met de Beagle. Uitgeverij Atlas – Amsterdam/Antwerpen, 1993, p. 296)

* en tenslotte ook de fameuze vinken van de archipel: ze geleken verbazend goed op elkaar behalve voor wat hun bek betrof. “Ik heb al gezegd dat bij de dertien soorten grondvinken een vrijwel volmaakte gradatie van snavels te constateren is, van een uitzonderlijk dikke snavel tot een die zo fijn is dat hij vergeleken kan worden met die van een woudzanger. Ik heb het sterke vermoeden dat bepaalde vogels uit deze reeks tot bepaalde eilanden beperkt blijven; en als ik mijn verzameling had aangelegd op slechts één eiland, zou de gradatie van snavels dus niet zo volmaakt zijn geweest” (Charles Darwin: “De reis van de Beagle”. Uitgeverij Atlas – Amsterdam/Antwerpen, 1993, p. 304). Die vinken leken zo sterk op elkaar dat ze wellicht een gezamelijke voorouder moeten hebben gehad maar geleidelijk fysische veranderingen hadden ondergaan om te kunnen gebruik maken van de verschillende voedingsmogelijkheden op de verschillende eilanden. “Men zou zich kunnen inbeelden”, schreef Darwin in zijn verslag, “dat van een oorspronkelijk klein aantal vogels in deze archipel één soort er was uitgepikt en veranderd voor verschillende doeleinden”. Later zal hij door collega’s erop gewezen worden dat het niet ging om één soort maar wel degelijk om dertien verschillende soorten.

Na zijn reis verbleef Darwin in Londen. Hij publiceerde een werk in vijf delen over de bevindingen van zijn reis: Zoology of the Voyage of H.M.S. Beagle.
Bij het verwerken van de gegevens thuis werd het stilaan voor Darwin denkbaar dat die kleine verschillen tussen o.a. de vinken van de Galapagos niet door een schepper waren aangebracht, maar dat de soorten zichzelf hadden veranderd, in wisselwerking met hun omgeving. De opvattingen van zijn grootvader Erasmus, van Lyell en Lamarck (zie boven) zullen daaraan niet vreemd zijn geweest.
Deze idee van de transmutatie begon Darwin te intrigeren, toen hij zo’n vijf maanden thuis was van zijn reis. Eenmaal aanvaard dat er verandering was, was dé grote vraag echter: wat deed veranderen, wat maakte verandering mogelijk?
Het antwoord dat Darwin op deze vraag heeft gevonden, is hem aan de hand gedaan door Malthus: zijn idee van de strijd voor het leven en de overleving van de meest aangepaste vorm. Zijn observatie van de diersoorten op de eilanden, lichtjes verschillend van die van het vasteland: die soorten waren van het vasteland naar de eilanden getrokken en hadden daar, tussen een minder talrijke populatie kans gezien zich te ontwikkelen. De soorten, die sterker waren, groter, sexueel agressiever, overleefden: nieuwe soorten ontstonden zo.

De kern van Darwins betoog was klaar in 1842, een langere versie schreef hij twee jaar later, maar het zou duren tot 1859 alvorens zijn boek verscheen. Dat was te wijten aan o.m. het verschijnen, in 1844, van een boek met de titel “Vestiges of the Natural History of Creation”, waarin de anonieme auteur (het bleek achteraf Robert Chambers te zijn, een uitgever en amateur wetenschapper) argumenten bijeen bracht die de realiteit van evolutie moesten bewijzen. Het boek, dat een enorm succes kende, lokte ook heel wat negatieve reacties uit, niet alleen vanwege de kerk maar ook vanwege gekende wetenschappers.
Dat schrok Darwin af en hij wijdde zich vanaf 1844 aan een studie van… eendenmossels.

Dat hij in 1859 toch zijn boek – grondig bijgewerkt – uitgaf, is te danken aan het feit dat ondertussen een andere ‘wetenschapper’ Alfred Russel Wallace (1823-1913) in 1855 een artikel publiceerde met de titel: “On the Law that has Regulated the Introduction of New Species”. Daarin kwam Wallace tot ongeveer hetzelfde besluit als Darwin al in 1842 gekomen was: ‘elke soort komt tot het bestaan samenvallend in tijd en ruimte met een eerder bestaande nauw verwante soort’. Wallace was iemand, die de hele wereld afreisde op zoek naar nieuwe soorten. Hij had een collectie van rond de 125.000 specimens. Hij erkende Darwin als de vader van de theorie, waartoe hij helemaal onafhankelijk van deze ook was gekomen.
(wordt vervolgd)




You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 feed. You can leave a response, or trackback from your own site.

Leave a Reply

You must be logged in to post a comment.